Dinsdag 14 juli 2015

State of the art Sportgeneeskunde in Nederland - de wereld draait door

Dit artikel beschrijft de huidige stand van zaken van het vak sportgeneeskunde in Nederland. Diverse vakinhoudelijke, maar ook politieke en andere ontwikkelingen zullen worden aangestipt. Zowel kansen in de vorm van samenwerking en allianties, maar ook bedreigingen voor de sportgeneeskunde worden besproken.
Overzichtsartikel verschenen in Sport & Geneeskunde, 1, 2007. Th. C. de Winter. Trefwoorden: sportgeneeskunde, VSG, ontwikkelingen, wetenschap

Dit artikel beschrijft de huidige stand van zaken van het vak sportgeneeskunde in Nederland. Diverse vakinhoudelijke, maar ook politieke en andere ontwikkelingen zullen worden aangestipt. Zowel kansen in de vorm van samenwerking en allianties, maar ook bedreigingen voor de sportgeneeskunde worden besproken.

Tijdens een interview met ‘live getoonde beelden van het vak sportgeneeskunde’ viel het de interviewer direct op hoe breed het vak sportgeneeskunde in Nederland wordt uitgeoefend. De beelden over het werk van de Nederlandse sportarts met geblesseerde en revaliderende top- en recreatiesporters, laten er geen misverstand over bestaan. De sportarts behandelt, adviseert, stelt zijn diagnoses, leidt de revalidatie, verricht veldwerk, houdt zich bezig met sportmedische begeleiding en wijst bovendien de snelste weg naar nog specifiekere bijstand. Een totaalpakket dus voor de bewegende mens. Dit is zeer aantrekkelijk voor een (top)sporter en zo hoort het ook, hoewel integrale zorg rondom een sporter veel inzet en coördinatie vergt.

Maar hoe compleet dat pakket ook is, het past kennelijk nog niet helemaal in het beeld van de Nederlandse artsen. Wellicht door de hokjesmaatschappij in Nederland en/of door de terughoudendheid en gereserveerdheid van de medische specialist. De vraag blijft nu dan ook: in welk hokje plaats je de sportgeneeskunde, nu het zich steeds meer heeft ontwikkeld als een echt medisch specialisme? Hoe stellig sportartsen ook zijn in het uitdragen van hun vak, erkenning blijft uit. Er is een aantal jaren geleden al geprobeerd sportgeneeskunde als medisch specialisme erkend te krijgen bij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst. Er werd een analyse gedaan waaruit bleek dat Sportgeneeskunde voldeed aan alle voorwaarden voor erkenning. Op alle punten dus ‘ja’, maar de eindconclusie was jammer genoeg ‘neen’. Onder het motto: ‘Laten we dan maar vertellen waar we goed in zijn’ heeft de Vereniging voor Sportgeneeskunde destijds ingezet op een nieuw offensief voor begrip en steun in haar eigen medische omgeving. Dit onder het motto: ‘Erkenning van sportgeneeskunde als klinisch specialisme is vooral nodig om de toegankelijkheid van de patiënt naar de sportarts te vergroten en de bekostigingsstructuur te verbeteren.’

Gelukkig tekent de weg van de huisarts naar de sportarts zich steeds beter af, maar dat is nog geen gemeengoed. Huisartsen, die op het spreekuur bezoek krijgen van dertig tot veertig (soms doodzieke) patiënten, zullen toch al snel tegen een geblesseerde sporter zeggen: neem maar een weekje rust, dan komt het wel weer goed. Daarom is de gedreven sporter beter af bij een sportarts, omdat deze een luisterend oor heeft voor deze ‘luxe vraagstelling’. Een sporter is natuurlijk nooit geduldig, die wil het liefst morgen weer in actie kunnen komen. Gelukkig kunnen deze sporters op dit moment terecht op tal van plekken in Nederland. Hier wordt goed georganiseerde sportmedische zorg geleverd vanuit een ketenproces gedachte. Hierbij komen alle spelers in het sportmedische veld aan bod, variërend van de trainer/coach, sportverzorger/masseur, sportfysiotherapeut en sportarts. Daarnaast kunnen overige medisch specialisten zoals orthopeden, chirurgen, cardiologen en longartsen geconsulteerd worden. Hierbij past het door de VSG inmiddels in gang gezette beleid dit ketenproces samen met de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sportgezondheidszorg (NVFS) op te pakken.

Gebrek aan Europese uniformiteit

Wanneer we de sportgeneeskundige ontwikkeling in een Europees perspectief zien, vallen er al een paar zaken op. Sportgeneeskunde is er in veel Europese landen, doch deze is vaak ontstaan vanuit andere disciplines zoals cardiologie, revalidatie geneeskunde, reumatologie of orthopedie. Dit raakt gelijk de kern van de ontbrekende uniformiteit van de Europese sportgeneeskunde in deze. Ook de complexiteit van de verschillende opleidingstrajecten in deze Europese landen is een probleem. Het is anderzijds goed te zien dat de EFSMA (European Federation of Sports Medicine Associations) met haar daadkrachtig bestuur probeert hier eenheid in te krijgen met een groot belang. Wanneer er 10 landen zijn met sportgeneeskunde als erkend specialisme, kan men bij de Europese commissie erkenning voor de sportgeneeskunde aanvragen. Vanuit deze positie kunnen startende landen weer steun krijgen c.q. afdwingen om nationaal een en ander op poten te zetten. De Britse collegae voeren op dit moment een goede discussie. Zij hebben dan wel een erkenning en naamsbekendheid afgedwongen als arts in Sports and Exercise Medicine, maar er is nog geen goed uitgekristalliseerde opleiding. Bovendien verwachten huidige Britse sportartsen dat in deze onduidelijke situatie andere artsen – niet zijnde sportarts – een deel van het werkterrein (vooral gezondheid in relatie met inactiviteit) gaan innemen. Dit kan de autonome ontwikkeling van de Britse sportgeneeskunde belemmeren (BJSM dec. 2006). Ook kampen zij met de vraag hoe nu verder: zich te richten op public health of meer individuele zorg te verlenen aan atleten. Beiden doelgroepen vallen namelijk onder de competentie van de Britse sportarts, doch zij kunnen op dit moment deze vraag niet aan door een tekort aan (aankomende) sportartsen. Gelukkig hebben wij deze fase inmiddels ruim achter ons gelaten. Een andere positieve ontwikkeling is de wederzijdse interesse van de Nederlandse en Vlaamse collegae. Onder het motto: een goed verstaander heeft maar een half woord nodig kan hier goed van pas komen. Hoewel er verschillen zijn kunnen we taaltechnisch en geografisch uitstekend sportmedische zaken oppakken. Een goed voorbeeld is het samen optrekken om te komen tot een gemeenschappelijk tijdschrift voor sportgeneeskunde.

Veel ontwikkelingen

In het kader van ‘de wereld draait door’ zijn er echter diverse stromingen gaande die ook net als de sportgeneeskunde een bijzondere ontwikkeling doormaken. Gezondheid en het preventieve effect van lichaamsbeweging en sporten komt steeds meer voor het voetlicht. Steeds meer personen en instanties gaan zich in Nederland bezig houden met onderdelen van de (sport)gezondheidszorg. Zo zijn daar te noemen de gratis cholesterolmetingen in de supermarkten en bij apotheken. Maar ook verschijnt er zelfmeetapparatuur voor eigen particulier gebruik zoals bloeddrukmeters en vetpercentagemetingen. Daarnaast werpen internetdokters zich op en ontstaan er sites voor individuele sturing en coaching van training en/of gewichtsreductie. De bedrijfsgeneeskunde gaat zich eveneens bezig houden met preventieve acties voor hun werknemers, maar ook voor de algehele bevolking. Bij werkgevers dringt langzaam het besef door dat een actieve fitte werknemer veel waard is voor het bedrijf. Particuliere instanties richten zich op screening en gezondheidsbevorderende acties, waarbij overigens te weinig aandacht wordt besteed aan het houdings- en bewegingsapparaat. Daarentegen leggen zij meer nadruk op dure en ingewikkelde scans. Plotse hartdood en de cardiale risico’s van sport geven weer een andere richting in ons denken. De sportgeneeskunde dient hierbij een goed midden te houden tussen de (keurings)druk van (inter)nationale sportorganisaties, de individuele druk bij persoonlijk verlies door plots overlijden en de wens tot verder goed wetenschappelijk onderbouwd onderzoek aan de ene kant en de opstelling van de gezondheidsraad aan de andere kant. Deze raad liet door haar laatste advies blijken geen noodzaak te zien voor screening gezien de beperkte waarde hiervan met tevens het gevaar van medicalisering.

De zorgverzekeraars gaan hun klanten meer aanspreken zich te laten testen dan wel fysiek actiever te worden; een interessant neveneffect hiervan is het naar zich toe trekken van een interessante doelgroep. Binnen dit krachtenspel dienen de Vereniging voor Sportgeneeskunde en de Nederlandse sportartsen zich staande te houden, dan wel een duidelijk statement te maken waar zij zelf voor staan. Een niet eenvoudige opdracht voor een actieve doch relatief kleine groep artsen.

Groei ondanks financiële wirwar

Een ander probleem blijft de verrekening van de geleverde sportgeneeskundige zorg, zeker wanneer deze zorg intramuraal (binnen de ziekenhuismuren) wordt geleverd. Vele mensen, die in een ziekenhuis komen, denken dat alle door het ziekenhuis geleverde zorg wordt betaald door hun ziektekostenverzekering. Maar zo is het niet, want sportgeneeskundige hulp valt in Nederland onder de aanvullende verzekering. Daarbij wordt soms even lang gesproken over de behandeling als over de financiële afhandeling. Deze financiële wirwar creëert grote onduidelijkheid bij de sporter, bij de huisartsen, bij de doorverwijzend medisch specialist en ook bij het ziekenhuis zelf. Het is een storende factor op een logische weg. Echter, ondanks deze financiële perikelen blijft de sportgeneeskunde groeien en zal deze blijven toenemen nu het land steeds vaker wordt opgeroepen in beweging te komen. Om een indruk te geven van de groei: in de periode van 2001 tot 2006 is het aantal verrichtingen gestegen van 30.000 tot 80.000 (gegevens FSMI 2006). Daarnaast zijn er in de afgelopen 10 jaren ongeveer 35 ziekenhuizen gestart met sportgeneeskundige activiteiten. Om aan deze groeiende vraag te voldoen worden er in Nederland sinds 1976 sportartsen opgeleid, de Vereniging van Sportgeneeskunde nam kort daarna het initiatief zichzelf onder te brengen bij de sociale geneeskunde. Vanuit de overtuiging dat inactiviteit ongezond was voor de mensen. Echter gaandeweg de verdere ontwikkeling van het vak sportgeneeskunde is in de jaren daarop de nadruk meer op curatie komen te liggen. Nederland telt op dit moment 98 geregistreerde sportartsen en 48 sportmedische instellingen, waarvan – zoals eerder beschreven - het merendeel in de afgelopen jaren een plaats in ziekenhuizen heeft gekregen. In negen regio's zijn op dit moment 30 sportartsen in opleiding. Gezien de huidige ontwikkelingen is er over enkele jaren denkbaar plaats voor ongeveer 150 tot 200 sportartsen. Echter ook het opleiden van sportartsen ondervindt tegenwind. Door een andere financieringsstructuur is de grondslag weggevallen om sportartsen in opleiding goed in te bedden in een heldere en transparante opleidingsstructuur met navenante betaling. Het ministerie van VWS erkent en herkent ook deze problematiek en zet zich – gesteund door de kabinetsnota “Tijd voor Sport” van 2005 – in om deze situatie naar behoren op te lossen. Inmiddels is ook het capaciteitsorgaan door VWS gevraagd zich bezig te houden met deze problematiek om een goed rekenkundig model op te stellen teneinde een goede behoefteraming te doen.

Wetenschappelijk onderzoek

Zeer verheugend is te merken dat de trias academica door de sportgeneeskunde niet wordt vergeten. Goede patiëntenzorg c.q. zorg voor sporters en een gedegen opleiding zijn essentieel voor het vak, deze beide punten zijn hierboven al besproken. Echter, iedere jonge discipline wordt bezien op zijn wetenschapsdomein en de eigen wetenschappelijke ontwikkelingen. Positieve elementen binnen dit groeiende wetenschapsdomein zijn het relatief hoge percentage op sportspecifieke onderwerpen gepromoveerde sportartsen. Daarnaast zijn diverse universiteiten en hun hoogleraren actief bezig met wetenschappelijk onderzoek om zo de sportgeneeskunde hogerop te krijgen. De laatste ontwikkeling en erkenning voor het vak sportgeneeskunde is de aanstelling van een collega sportarts als hoogleraar. Daarbij genomen dat er ook niet-academische klinieken goed bezig zijn om specifieke sportmedische problemen wetenschappelijk te benaderen en de positieve ontwikkeling die Geneeskunde en Sport als wetenschappelijk tijdschrift doormaakt stemmen tot tevredenheid. De wereld draait dus door en wij draaien zeker mee; de ontwikkelingen voor het vak sportgeneeskunde zijn positief en er liggen vele kansen op dit moment, hoewel problemen en hobbels er altijd zullen zijn. Want: hoe harder je roeit, des te groter de tegenstroom. En om nog maar eens een aantal andere gevleugelde motto’s te gebruiken: opgeven is geen optie, zonder strijd geen overwinning en ik worstel en kom boven!