Vrijdag 11 september 2015

Musculoskeletale klachten bij (pre)professionele dansers

Musculoskeletale klachten komen frequent voor bij dansers. Het doel van dit literatuuroverzicht is enerzijds een beschrijving geven van de klachten die voorkomen bij dansers en anderzijds nagaan welke factoren deze klachten zouden kunnen verklaren.
Overzicht, verschenen in Geneeskunde & Sport, 2, 2013. N. Roussel, M. De Kooning, V. Baadjou, F. Struyf, A. Schütt, J. Nijs, J. Verbunt, R. Smeets. Trefwoorden: dans, blessure, hypermobiliteit, motorische controle, psychosociaal functioneren, gewrichtshypermobiliteit, lenigheid, spierkracht, aëroob uithoudingsvermogen, fitness, krachttraining,

Samenvatting

Musculoskeletale klachten komen frequent voor bij dansers. Het doel van dit literatuuroverzicht is enerzijds een beschrijving geven van de klachten die voorkomen bij dansers en anderzijds nagaan welke factoren deze klachten zouden kunnen verklaren. Studies die gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit, lenigheid, spierkracht, aëroob uithoudingsvermogen, fitness, motorische controle en/of wijzigingen in het psychosociaal functioneren in relatie tot klachten evalueerden werden opgenomen in deze review. De resultaten uit deze literatuur zijn echter niet eensluidend. Omwille van het cross-sectionele design van de meeste studies is het moeilijk om causale verbanden te trekken. Uit een prospectieve studie blijkt dat gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit niet leidt tot een toename van musculoskeletale klachten bij pre-professionele dansers. De relatie tussen motorische controle en klachten bij dansers is slechts beperkt onderzocht en bijkomend onderzoek is noodzakelijk om een eventuele predictieve waarde van motorische controle tot klachten te bevestigen. Verder blijkt er een tekort aan studies die de relatie tussen het voorkomen van musculoskeletale klachten en psychosociaal functioneren bij dansers bestuderen. Tot slot worden de klinische implicaties besproken.

Summary

Dancers very frequently experience musculoskeletal injuries. The purpose of this narrative review is to summarize scientific literature regarding musculoskeletal injuries in dancers and to provide an overview of contributing factors. Studies analyzing generalized joint hypermobility, flexibility, muscle strength, endurance, fitness, motor control and/or psychosocial functioning in relation to injuries were included. However, literature results are equivocal. Due to the cross-sectional design of most studies it is impossible to draw conclusions with regard to causality. One prospective study demonstrated that generalized joint hypermobility is not related with increased injury risk in pre-professional dancers. The relation between motor control and injury has been insufficiently studied to confirm the predictive value of altered motor control.There is a lack of studies evaluating the effect of psychosocial factors to musculoskeletal injuries in dancers. Finally, clinical implications are discussed.

Inleiding

Dans wordt beschouwd als een kunstvorm waarbij het bewegen van het menselijk lichaam centraal staat, met als doel de zintuigen van de toeschouwer te prikkelen en emoties of gedachten op te roepen. Zowel sociale, culturele, esthetische als artistieke aspecten dragen hiertoe bij. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende dansvormen, zoals onder andere klassieke dans (ballet), hedendaagse of moderne dans (een dansvorm die in het begin van de twintigste eeuw is ontstaan als alternatieve vorm van artistieke expressie ten opzichte van het klassiek ballet), jazz en folklore dans. Het is een ware uitdaging voor dansers om choreografieën probleemloos en automatisch uit te voeren. De vele uren training in combinatie met stress voor en tijdens de voorstellingen leiden tot een immense belasting, zowel fysiek als mentaal, die vergelijkbaar is met de belasting die topsporters opgelegd krijgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat musculoskeletale klachten veel voorkomen bij dansers, en dat zij terecht komen bij sportartsen en sportfysiotherapeuten. Kennis omtrent dansblessures is essentieel om een goede diagnose en behandeling voorop te kunnen stellen. In vergelijking met het aantal wetenschappelijke studies uitgevoerd bij diverse sporttakken, zijn er echter relatief weinig studies die de oorzaken van klachten bij dansers trachten te achterhalen.

Het doel van dit overzichtsartikel is om een antwoord te bieden op volgende vragen:
  1. Welke musculoskeletale klachten komen voor bij (pre)-professionele dansers?
  2. Bestaat er een verschil in klachtenpatronen tussen verschillende dansvormen?
  3. Welke invloed hebben structurele gewrichtsafwijkingen en/of gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit op het ontstaan van klachten bij dansers?
  4. In welke mate zijn lenigheid, uithoudingsvermogen en/of spierkracht gerelateerd aan het ontstaan van klachten bij dansers?
  5. Op welke manier staat lumbo-pelvische motorische controle in relatie tot het ontstaan van klachten bij dansers?
  6. Welke invloed hebben psychosociale factoren op het ontstaan of onderhouden van klachten bij dansers?

Methode

Om een antwoord te geven op deze vragen werd de literatuur gescreend, gebruik makend van onder andere de volgende zoektermen in de wetenschappelijke databanken PubMed, Science Direct en Web of Science: flexibility, hypermobility, muscle length, muscle strength, fitness, endurance, movement control, motor control, muscle control, neuromuscular control, psychosocial, stress in combinatie met “injury” of “pain” en met “dance” of “ballet”. Alleen studies uitgevoerd bij professionele dansgezelschappen of bij pre-professionele dansers (universiteitsniveau) werden opgenomen in dit literatuuroverzicht. Studies uitgevoerd bij amateur dansers werden uitgesloten, omdat het aantal uur dat zij gemiddeld per week dansen heel erg varieert, wat een vergelijking moeilijk maakt. Daarnaast worden de klachten in deze studies meestal heel weinig beschreven.

Resultaten

1. Welke musculoskeletale klachten komen voor bij (pre)-professionele dansers?

Bij de evaluatie van klachten en blessures bij dansers worden er in de literatuur verschillende definities gehanteerd. De meeste studies definiëren ‘injury’ als een (dansgerelateerde) klacht waarvoor het dansen onderbroken dient te worden1,2 of als een klacht waarvoor medische hulp ingeroepen wordt.2,3 Eén onderzoeksgroep includeert alle dansers met ‘pijn of discomfort in één of meerdere lichaamsdelen’ als geblesseerde dansers, ongeacht of er medische hulp is ingeroepen of het dansen onderbroken werd.4 Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gegevens betreffende de incidentie en prevalentie van klachten erg uiteenlopen. In een systematische review over het voorkomen van musculoskeletale klachten bij dansers werden dan ook waarden variërend van 3 tot 95% vastgesteld.3
Wat betreft de lokalisatie van de musculoskeletale klachten zijn de verschillende studies het eens. De meeste klachten komen voor ter hoogte van de enkel-voet regio (20-50%) en de lage rug (13-34%), gevolgd door klachten ter hoogte van heup en knie.3-7
Van de beschreven klachten zijn 55-85% niet-traumatische blessures ter hoogte van spieren en capsulo-ligamentaire structuren, die meestal aan overbelasting worden toegeschreven.3,7,8 Een minderheid loopt een traumatische blessure op. Vooral de enkel-voet en de knie regio worden getroffen bij acute trauma-gerelateerde klachten.9

2. Bestaat er een verschil in klachtenpatronen tussen verschillende dansvormen?

In verschillende studies wordt het aantal blessures beschreven in verhouding tot een bepaalde blootstellingstijd (bijvoorbeeld per 1000 uren training) en tot het aantal deelnemers om een vergelijking mogelijk te maken tussen verschillende dansstijlen en/of niveaus (pre-professioneel versus professioneel). De term injury rate of blessure incidentie wordt hiervoor gebruikt.
Uit een vergelijkende studie tussen verschillende dansvormen (hedendaagse dans, Mexicaanse folklore en Spaanse dans) uitgevoerd bij 444 pre-professionele dansers in Mexico blijkt dat vooral studenten hedendaagse dans de meeste kans hebben om klachten op te lopen: zij vertonen gemiddeld gezien 4 blessures per 1000 trainingsuren in vergelijking met minder dan twee blessures per 1000 trainingsuren voor Mexicaanse of Spaanse dans.1 In een andere prospectieve studie werden studenten klassieke dans (ballet) en studenten die een hedendaagse dansopleiding gedurende een volledig academiejaar opgevolgd.10 Uit deze studie blijkt dat studenten hedendaagse dans twee keer zoveel kans maken om nieuwe blessures op te lopen tijdens het academiejaar in vergelijking met balletdansers. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de bewegingen in hedendaagse dans vaak extremer en minder voorspelbaar zijn dan de bewegingen in ballet.10 Uit eigen onderzoek uitgevoerd bij pre-professionele dansers blijkt dat zij 1,5 blessures vertonen per 1000 uren training.11
Volgens studies uitgevoerd in professionele dansgezelschappen verschilt het klachtenpatroon van hedendaagse dansers niet veel van dat van ballet dansers. De geregistreerde waarden 0,13 tot 0,87 klachten per 1000u training zijn daarentegen opmerkelijk lager dan bij de pre-professionele dansers.6,12,13

De meeste klachten zijn niet ernstig en vereisen geen of slechts een korte onderbreking van de dansactiviteiten.3 Toch kunnen deze klachten een belangrijke negatieve invloed hebben op de trainingen en de carrière van de professionele danser. Het merendeel van de dansers ervaart namelijk pijnklachten zonder dat zij daarvoor het dansen onderbreken of medische hulp inroepen. Desondanks hebben deze klachten een grote invloed op de levenskwaliteit. Lage rugpijn is bijvoorbeeld erg frequent voorkomend bij dansers van elke leeftijd en van elk prestatieniveau. Reeds bij aanvang van het dansen komt lage rugpijn voor: kinderen die dansen ervaren significant meer lage rugpijn dan kinderen die niet dansen maar die wel op regelmatige basis sporten (tot 6 uur per week).14 Uit eigen studies uitgevoerd bij pre-professionele dansers (leeftijd tussen 18 en 25 jaar) blijkt dat 58 tot 63% van de dansers de afgelopen 12 maanden last hadden van lage rugpijn.2,15 Bij professionele balletdansers kunnen deze waarden zelfs oplopen tot 70%.4
Anderzijds zijn er geen studies voorhanden waarbij pre-professionele dansers worden opgevolgd na het beëindigen van de opleiding met betrekking tot de ernst van de klachten. Het zou kunnen zijn dat het net de pre-professionele dansers zonder klachten of met mineure klachten zijn die doorgroeien naar professionele dansers en in dansgezelschappen verblijven zonder al te veel geblesseerd te geraken. Dit zou het lage blessure incidentie zou kunnen verklaren bij professionelen in vergelijking tot pre-professionelen zoals hierboven beschreven. Mogelijk leiden frequent optredende blessures onder de pre-professionele dansers tijdens hun opleiding tot uitval en kiezen deze dansers voor een andere richting in hun carrière. Aangezien er geen longitudinale studies bestaan die de pre-professionele dansers opvolgen tijdens hun verdere professionele carrière, is het momenteel niet mogelijk om dit na te gaan.

3. Welke invloed hebben structurele gewrichtsafwijkingen en/of gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit op het ontstaan van klachten bij dansers?

Structurele articulaire afwijkingen (zoals bijvoorbeeld heupdysplasie, anatomische varianten van de heup die leiden tot femoro-acetabulair impingement, os trigonum, etc.) komen voor bij geblesseerde dansers, maar aangezien deze ook kunnen voorkomen bij asymptomatische personen en er omgekeerd geblesseerde dansers zijn zonder structurele afwijkingen, is verder prospectief onderzoek noodzakelijk.16-20
Uit de literatuur blijkt dat ook gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit vaak voorkomt bij pre-professionele en professionele dansers.2,5,21-23 Bij de beoordeling van de gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit wordt veelal gebruik gemaakt van de Beighton score.24 Hierbij wordt de hyperextensie van ellebogen en knieën geëvalueerd, als ook de hypermobiliteit ter hoogte van de pinken (meer dan 90°dorsiflexie) en de duimen (met de duim de volaire zijde van de arm raken). Tot slot wordt de mate van voorwaartse flexie beoordeeld (voorwaartse flexie van de romp met de knieën gestrekt waarbij de handen plat op de grond moeten worden gelegd). De maximale score die de proefpersoon kan behalen is 9. Vanaf een waarde 4 spreekt men van hypermobiliteit, vanaf een waarde 7 van extreme hypermobiliteit.25,26

Eén studie heeft bij de beoordeling van de gewrichtsmobiliteit de score gecorrigeerd voor de voorwaartse flexie, waarna er geen verschil meer bleek te zijn in gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit tussen dansers en een controlegroep.5 Diezelfde onderzoeksgroep toonde via een prospectieve studie aan dat de mate van voorwaartse flexie (combinatie van heupflexie en lumbale flexie) aangeleerd kan worden dankzij intensieve training.27 Bij het vergelijken van het voorkomen van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit tussen pre-professionele en professionele dansers (solistena versus ‘corps de ballet’b) blijkt dat de incidentie van personen, die voldoen aan de criteria voor hypermobiliteit kleiner is bij professionelen ten opzichte van pre-professionelen. Daarenboven bleek uit deze cross-sectionele studie dat binnen de groep professionelen de solisten beduidend minder hypermobiel waren in vergelijking met de dansers uit het ‘corps de ballet’.
De relatie tussen gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en musculoskeletale klachten werd door verschillende onderzoekers bestudeerd.2,5,23,28 In verschillende cross-sectionele studies werd een positief verband aangetoond tussen het voorkomen van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en het optreden van klachten.21,23 Dansers met gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit vertonen meer klachten dan dansers die niet hypermobiel zijn. In een recente prospectieve studie werd echter geen relatie gevonden tussen gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit en het ontwikkelen van klachten bij pre-professionele hedendaagse dansers. Wel bleek er sprake van een relatie tussen de motorische controle van de lumbale wervelkolom en het optreden van klachten ter hoogte van de onderste ledematen en de wervelkolom.2 Motorische controle van de lumbale wervelkolom werd in de eerder genoemde studies niet onderzocht en kan een mogelijke factor zijn die de resultaten vertekent (zie verder). Tot slot werd de aanwezigheid van gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit in relatie tot fysieke fitness, musculoskeletale klachten en veranderd psychisch functioneren bestudeerd bij laatstejaars studenten van de dansacademie. Het bleek dat hypermobiliteit binnen de groep dansers samenhing met zowel een lager niveau van fysieke fitness, een hogere mate van ervaren vermoeidheid als ook een hogere mate van ervaren psychisch disfunctioneren.28 Dit zou er mogelijk op kunnen wijzen dat dansers met hypermobiliteit meer moeite hebben om aan het vereiste fysieke niveau voor de dans te kunnen (blijven) voldoen en op deze wijze mogelijk eerder overbelast kunnen raken dan hun niet hypermobiele mededansers.

4. In welke mate zijn lenigheid, uithoudingsvermogen en/of spierkracht gerelateerd aan het ontstaan van klachten bij dansers?

Voldoende spierlengte is belangrijk voor de uitvoering van de klassieke ballettechnieken.29 Vooral de toegenomen beweeglijkheid naar heupexorotatie en -extensie is kenmerkend voor balletdansers, in vergelijking met niet-dansers.30 De relatie tussen spierlengte en klachten bij dansers is echter niet eenduidig. Zo blijkt er geen onderscheid te zijn in de lengte van de bovenbeenspieren bij balletdansers met en zonder klachten7 en blijkt er ook geen relatie te zijn tussen lengte van de hamstrings en de incidentie van lage rugklachten.31
Anderzijds zou een dysbalans in lengte tussen agonisten en antagonisten wel een invloed kunnen hebben op het ontwikkelen van klachten.32-34 De dysbalans in spierlengte is het meest uitgesproken ter hoogte van de heup.30,34 Dit onevenwicht blijkt een rol te spelen in het ontstaan van klachten, voornamelijk ter hoogte van de laterale zijde van de knie en de anterieure zijde van de heup.32,33
Specifiek voor dansers is de turn-out (uitdraai) waarvoor maximale exorotatie van heup, knie en enkel in rechtopstaande positie vereist is. Deze turn-out is een hoeksteen in klassiek ballet. Zoals eerder gesteld, vertonen dansers een toegenomen beweeglijkheid naar heup exorotatie. Of ook een wijziging van de botstructuur van de femurhals naar een relatieve retroversie (verminderde anteversiehoek) hiertoe bijdraagt, is onduidelijk.30,34 De ideale turn-out is 180°, maar de gemiddelde functionele turn-out bij dansers bedraagt slechts 110°.35 Weinig dansers kunnen deze ideale hoek bereiken zonder te compenseren in andere delen van het lichaam. Deze compensatie kan leiden tot klachten in de lage rug en onderste extremiteiten.33,35,36 Uit eigen onderzoek bij pre-professionele dansers werd een significant verschil aangetoond tussen rechter en linker heupexorotatie beweeglijkheid. Daarnaast blijkt dat er een significant verband bestaat tussen een beperkte beweeglijkheid van de lumbale wervelkolom en een verminderde heupendorotatie (vastgesteld in vergelijking tot de beweeglijkheid naar heupexorotatie). Er werden echter geen verbanden gevonden tussen de bewegingsuitslagen van de heup en/of lumbopelvische regio en de incidentie van musculoskeletale klachten.37

Spierkracht wordt door de meerderheid van de dansers niet gezien als een noodzakelijke factor voor succes, mede door de ongefundeerde overtuiging dat krachttraining en de daarmee verworven toegenomen spieromvang een negatieve impact zouden hebben op het esthetisch aspect van dansen.38 Spierkracht blijkt voor de carrière van solisten wel degelijk een positieve rol te spelen (zie ook figuur 1).39 Over het algemeen hebben balletdansers een eerder lage spierkracht vergeleken met sporters. Hedendaagse dansers zijn over het algemeen sterker dan balletdansers en hun krachtniveau kan in de meeste gevallen vergeleken worden met dat van atleten.38

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kracht van de onderste ledematen significant verschillend is tussen dansers die klachten ontwikkelden en zij die geen klachten ontwikkelden.7,31,38,40 In één studie werd een negatieve correlatie aangetoond tussen explosieve spierkracht en het aantal dagen dat de danser het afgelopen jaar gedanst had omwille van klachten.41 Andere auteurs suggereren dat een verstoord evenwicht in spierkracht in verband staat met musculoskeletale klachten. De kracht van de heupadductoren is bijvoorbeeld aanzienlijk lager dan die van de heupabductoren.30 Dit is ook te verwachten aangezien in dans zelden adductiebewegingen uitgevoerd worden. Ook ter hoogte van de knie werden er veranderingen vastgesteld in de ratio hamstrings-/quadricepskracht.31,38,40 Dansers met een lagere ratio hadden significant meer last van lage rugklachten. Verschillende auteurs suggereren daarom dat dit verstoorde evenwicht in spierkracht een aandachtspunt vormt omdat het mogelijk bijdraagt tot de ontwikkeling van klachten. De meeste studies hebben echter een cross-sectioneel design of retrospectief karakter, waardoor geen causale verbanden vastgesteld kunnen worden. Daarnaast wordt er in vele studies de nadruk gelegd op een selectie van parameters. Het is perfect verklaarbaar dat een danser die recent geblesseerd is geweest en aan wie gevraagd wordt om een maximale sprong uit te voeren, angst vertoont om opnieuw geblesseerd te geraken. Lagere waarden bij spierkrachtmetingen zijn in dit geval vermoedelijk eerder een gevolg van het letsel dan de oorzaak.
Verschillende studies hebben ook het aërobe uithoudingsvermogen geëvalueerd. Zo werden er bijvoorbeeld lagere maximale zuurstofopnamewaardes (VO2max) geobserveerd bij zowel pre-professionele als professionele dansers in vergelijking met atleten.32,42-44 De choreografiën kunnen echter zeer intens zijn.45 Na klassieke dansvoorstelingen werden er bijvoorbeeld waarden geregistreerd die opliepen tot 80% van de VO2max, terwijl de intensiteit aanzienlijk lager is tijdens danslessen (35-45% van de VO2max).42,45 Het zou kunnen dat de reguliere danstrainingen niet voldoende prikkels geven om de fysieke conditie van de dansers te verbeteren. Er wordt dan ook regelmatig gesuggereerd dat bijkomende fysieke training noodzakelijk is.38,46,47

5. Op welke manier staat motorische controle van de lumbale wervelkolom in relatie tot het ontstaan van klachten bij dansers?

Motorische controle wordt gedefinieerd als het vermogen om expliciet spieren in een welbepaalde volgorde aan te spannen, met als doel vrijwillig een zeer specifieke beweging uit te voeren of een bepaalde houding aan te nemen.48 Een optimale interactie tussen het actieve systeem (spieren) en het neurale systeem zoals beschreven door Panjabi is vereist voor een goede motorische controle.49 Een veranderde motorische controle werd vastgesteld bij tal van patiënten met musculoskeletale aandoeningen, zoals lage rugklachten50, patellofemorale klachten51, nek- en schouderklachten.52,53 Bij dansers is de motorische controle slechts in beperkte mate bestudeerd, hoewel de eisen die opgelegd worden aan het lichaam van dansers gigantisch zijn. De danser moet zijn bewegingen in alle condities optimaal kunnen controleren.
De motorische controle van de lumbo-pelvische regio kan met behulp van verschillende testen beoordeeld worden. Zo is het bijvoorbeeld de bedoeling dat de proefpersoon een beweging nauwkeurig uitvoert in de heupen, zonder beweging toe te laten in de wervelkolom. Deze testen evalueren de vaardigheid om de wervelkolom stabiel te houden, terwijl er gelijktijdig een beweging met de ledematen wordt uitgevoerd. De combinatie van stabilisatie en beweging gedurende deze test vormt een uitdaging voor het motorisch controlesysteem. Zowel de klinimetrische eigenschappen (betrouwbaarheid en interne consistentie), de compensatiestrategieën als de voorspellende waarde van deze testen werden reeds onderzocht en goed bevonden.2,50,54 In figuur 2 wordt een voorbeeld van een gebruikte test weergegeven.

Dansers met een voorgeschiedenis van lage rugklachten vertonen een significant slechtere motorische controle in vergelijking met dansers zonder voorgeschiedenis van lage rugklachten.15 Ook hier kan men zich niet uitspreken over de oorzaak en gevolg relatie. In een prospectieve studie werd echter aangetoond dat dansers met een veranderde lumbo-pelvische motorische controle een verhoogd risico vertonen voor het ontwikkelen van musculoskeletale klachten van de onderste ledematen of de wervelkolom.2 Alle andere gemeten variabelen, zoals explosieve spierkracht, fysieke conditie (gemeten met behulp van een submaximale inspanningsproef), gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit, of voorgeschiedenis van klachten bleken niet voorspellend te zijn. Uit een andere studie, waarbij naast boven vernoemde variabelen, ook de mate van fysieke activiteit werd geregistreerd, bleek opnieuw dat de veranderde motorische controle als enige een voorspellende waarde had met betrekking tot het ontwikkelen van musculoskeletale klachten.55

6. Welke invloed hebben psychosociale factoren op het ontstaan of onderhouden van klachten bij dansers?

De recente literatuur over musculoskeletale klachten vertrekt vanuit een bio-psychosociaal perspectief, waarbij naast biologische factoren, ook heel wat aandacht besteed wordt aan de psychosociale factoren.56 Gedachten, ideeën en cognities kunnen het gedrag in belangrijke mate beïnvloeden bepalen. Patiënten trachten bijvoorbeeld door middel van cognitieve processen zelf de klachten te verklaren en er een betekenis aan toe te kennen (men noemt dit een ziekteperceptie), wat niet noodzakelijk overeenstemt met de realiteit. Een concreet voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een patiënt met lage rugpijn die overtuigd is dat bewegen (erg) schadelijk is voor zijn/haar rug. Op basis van de gevormde representatie van de ziekte bepaalt een patiënt hoe hij/zij met de klachten zal omgaan (in het geval van rugpijn zoveel mogelijk vormen van beweging vermijden). De cognities rond ziekte of ziektepercepties kunnen dus een rechtstreekse invloed hebben op het ziektegedrag.57

Met name verkeerde percepties over de klachten kunnen leiden tot het inadequaat omgaan met de klachten. In de literatuur wordt dit gedrag ‘coping’ genoemd. Bij verschillende patiënten met musculoskeletale klachten werden irrationele en verkeerde percepties over hun klachten vastgesteld. Dit werd recent ook bij muzikanten aangetoond.58 Personen die van oordeel zijn dat de klachten niet behandelbaar waren en lang zouden duren vertoonden een veel slechtere prognose na zes maanden follow up.59 Heel wat patiënten met chronische klachten vertonen dan ook coping strategieën die inadequaat zijn en waarvan men vermoedt dat ze de klachten in stand kunnen houden. Zo is het bijvoorbeeld herhaaldelijk aangetoond dat beweging juist een erg belangrijk onderdeel is van de behandeling van patiënten met pijn. Ook bijvoorbeeld de negatieve invloed van stress op het herstel van de klachten werd reeds aangetoond bij patiënten met musculoskeletale klachten en bij sporters.60,61
Bij dansers is er zeer weinig literatuur voorhanden waarbij de rol van deze psychosociale variabelen bestudeerd werd. Een recente studie liet zien dat studenten op de dansacademie een hogere mate van psychosociale stress ervaren dan gezonden.28 Ook vanuit de klinische praktijk is het bekend dat stress en faalangst, samen met een negatief zelfbeeld, voorkomen bij dansers. Meer dan tien jaar geleden werd vastgesteld dat bij dansers met gezondheidsklachten de hulp voornamelijk gericht is op de fysieke aspecten, terwijl de klacht vaak verband houdt met alle facetten van het leven.62,63 Dit heeft helaas niet geleid tot een toename van aantal studies waarbij het psychosociale aspect van de klachten werd onderzocht. Slechts één studie bestudeerde de rol van stress en de gehanteerde coping strategieën bij Koreaanse balletdanseressen.64 Zij identificeerden 4 belangrijke bronnen van stress: fysieke (slechte fysieke conditie, uiterlijke aspect); psychologische (verlangen om te presteren, persoonlijkheid, etc.); interpersoonlijke (relatie met andere dansers en met artistieke directie van de danscompagnie) en situatiegebonden factoren (financiële aspect, eisen van de choreografie). Daarnaast identificeerden zij drie vormen van coping. In deze studie werd er echter geen relatie gelegd met de klachten. Deze onderzoeksgroep bestudeerde eveneens het effect van een bijkomende psychologische interventie ten opzichte van extra fitness training. Uit deze studie blijkt dat dansers die de psychologische interventie gevolgd hadden betere coping vaardigheden vertoonden en beter bestand waren tegen stressvolle situaties.65 Verder onderzoek is dus noodzakelijk om al deze mechanismen verder te bestuderen en om de klinische implicaties te kunnen inschatten: leiden deze betere coping vaardigheden bijvoorbeeld ook tot een vermindering van musculoskeletale klachten of een sneller herstel?

Discussie

Uit voorgaande blijkt duidelijk dat dansers veel fysieke dysfuncties vertonen en dat ook psychosociale variabelen een rol spelen in het ontstaan en/of onderhouden van klachten. Vanwege het cross-sectioneel karakter van vele studies is het moeilijk om oorzaak-gevolg relaties vast te stellen. Enkele recente studies hebben zich gericht op het onderzoeken van bijkomende interventies, om de fysieke conditie, spierkracht en motorische controle te trainen bij dansers. Zo trachten ze (recidief) klachten te verminderen en de prestaties te verbeteren.15,66-69 Deze interventies leiden in de meeste gevallen wel tot een toename van de fysieke functies, maar niet echt tot een significant resultaat met betrekking tot het verminderen van de (recidief) klachten of verbetering van de levenskwaliteit. Om die reden is het essentieel dat dansers met musculoskeletale klachten vanuit een bio-psychosociaal standpunt benaderd worden, waarbij naast interventies gericht op de fysieke dysfuncties ook aandacht besteed wordt aan o.a. stressmanagement of de manier waarop mentaal omgegaan wordt met de klacht.

Conclusie

De incidentie van musculoskeletale klachten bij dansers is hoog. Er zijn verschillende onderzoeken verricht naar gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit, lenigheid, spierkracht, uithoudingsvermogen en motorische controle in relatie tot klachten in de danspopulaties. Deze onderzoeksresultaten zijn niet eensluidend. Een verstoord evenwicht in spierlengte of spierkracht kan in verband staan met musculoskeletale klachten, maar door het cross-sectionele design van de verrichte studies kunnen er geen conclusies met betrekking tot causaliteit getrokken worden. Bij pre-professionele dansers is aangetoond dat gegeneraliseerde gewrichtshypermobiliteit niet leidt tot een toename van musculoskeletale klachten. De relatie tussen motorische controle en klachten bij dansers is slechts beperkt onderzocht en nader onderzoek is noodzakelijk om de predictieve waarde van lumbale motorische controle tot klachten te bevestigen. Tot slot blijkt uit de literatuur het prangende tekort aan studies die de psychosociale aspecten bij klachten bestuderen.

Referenties

  1. Echegoyen S, Acuna E, Rodriguez C. Injuries in students of three different dance techniques. Medical problems of performing artists 2010;25:72-74
  2. Roussel NA, Nijs J, Mottram S, et al. Altered lumbopelvic movement control but not generalized joint hypermobility is associated with increased injury in dancers. A prospective study. Man Ther 2009;14:630-635
  3. Hincapie CA, Morton EJ, Cassidy JD. Musculoskeletal injuries and pain in dancers: a systematic review. Archives of physical medicine and rehabilitation 2008;89:1819-1829
  4. Ramel E, Moritz U. Self-reported musculoskeletal pain and discomfort in professional ballet dancers in Sweden. Scandinavian journal of rehabilitation medicine 1994;26:11-16
  5. Klemp P, Learmonth ID. Hypermobility and injuries in a professional ballet company. British journal of sports medicine 1984;18:143-148
  6. Bronner S, Ojofeitimi S, Rose D. Injuries in a modern dance company: effect of comprehensive management on injury incidence and time loss. The American journal of sports medicine 2003;31:365-373
  7. Gamboa JM, Roberts LA, Maring J, Fergus A. Injury patterns in elite preprofessional ballet dancers and the utility of screening programs to identify risk characteristics. The Journal of orthopaedic and sports physical therapy 2008;38:126-136
  8. Baker J, Scott D, Watkins K, Keegan-Turcotte S, Wyon M. Self-reported and reported injury patterns in contemporary dance students. Medical problems of performing artists 2010;25:10-15
  9. Nussbaum AR, Treves ST, Micheli L. Bone stress lesions in ballet dancers: scintigraphic assessment. Ajr 1988;150:851-855
  10. Wiesler ER, Hunter DM, Martin DF, Curl WW, Hoen H. Ankle flexibility and injury patterns in dancers. The American journal of sports medicine 1996;24:754-757
  11. Roussel N, Vissers D, Kuppens K et al. Physical Fitness and injuries in dancers : a randomized controlled trial. International Journal of Sports Medicine.
  12. Garrick JG, Requa RK. Ballet injuries. An analysis of epidemiology and financial outcome. The American journal of sports medicine 1993;21:586-590
  13. Nilsson C, Leanderson J, Wykman A, Strender LE. The injury panorama in a Swedish professional ballet company. Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc 2001;9:242-246
  14. McMeeken J, Tully E, Stillman B, et al. The experience of back pain in young Australians. Man Ther 2001;6:213-220
  15. Roussel N, De Kooning M, Schutt A, et al. Motor Control and Low Back Pain in Dancers. International journal of sports medicine 2013;3:138-143
  16. Hillier JC, Peace K, Hulme A, Healy JC. Pictorial review: MRI features of foot and ankle injuries in ballet dancers. The British journal of radiology 2004;77:532-537
  17. Peace KA, Hillier JC, Hulme A, Healy JC. MRI features of posterior ankle impingement syndrome in ballet dancers: a review of 25 cases. Clinical radiology 2004;59:1025-1033
  18. Turner R, O’Sullivan E, Edelstein J. Hip dysplasia and the performing arts: is there a correlation? Current reviews in musculoskeletal medicine 2012;5:39-45
  19. Charbonnier C, Kolo FC, Duthon VB, et al. Assessment of congruence and impingement of the hip joint in professional ballet dancers: a motion capture study. The American journal of sports medicine 2011;39:557-566
  20. Duthon VB, Charbonnier C, Kolo FC, et al. Correlation of Clinical and Magnetic Resonance Imaging Findings in Hips of Elite Female Ballet Dancers. Arthroscopy 2013
  21. Klemp P, Stevens JE, Isaacs S. A hypermobility study in ballet dancers. The Journal of rheumatology 1984;11:692-696
  22. Gannon LM, Bird HA. The quantification of joint laxity in dancers and gymnasts. Journal of sports sciences 1999;17:743-750
  23. McCormack M, Briggs J, Hakim A, Grahame R. Joint laxity and the benign joint hypermobility syndrome in student and professional ballet dancers. The Journal of rheumatology 2004;31:173-178
  24. Beigthon P, Grahame R, Bird HA. Hypermobility of Joints. London: Springer Verlag; 1999
  25. Stewart DR, Burden SB. Does generalised ligamentous laxity increase seasonal incidence of injuries in male first division club rugby players? British journal of sports medicine 2004;38:457-460
  26. Remvig L, Engelbert RH, Berglund B, et al. Need for a consensus on the methods by which to measure joint mobility and the definition of norms for hypermobility that reflect age, gender and ethnic-dependent variation: is revision of criteria for joint hypermobility syndrome and Ehlers-Danlos syndrome hypermobility type indicated? Rheumatology (Oxford, England) 2011;50:1169-1171
  27. Klemp P, Chalton D. Articular mobility in ballet dancers. A follow-up study after four years. The American journal of sports medicine 1989;17:72-75
  28. Scheper M, de Vries J, de Vos R, et al. Generalized joint hypermobility in professional dancers: a sign of talent or vulnerability? Rheumatology (Oxford, England) 2012;Aug 25. [Epub ahead of print]
  29. Miller C. Dance medicine: current concepts. Physical medicine and rehabilitation clinics of North America 2006;17:803-811, vii
  30. Hamilton WG, Hamilton LH, Marshall P, Molnar M. A profile of the musculoskeletal characteristics of elite professional ballet dancers. The American journal of sports medicine 1992;20:267-273
  31. Koutedakis Y, Frischknecht R, Murthy M. Knee flexion to extension peak torque ratios and low-back injuries in highly active individuals. International journal of sports medicine 1997;18:290-295
  32. Micheli LJ, Gillespie WJ, Walaszek A. Physiologic profiles of female professional ballerinas. Clinics in sports medicine 1984;3:199-209
  33. Reid DC, Burnham RS, Saboe LA, Kushner SF. Lower extremity flexibility patterns in classical ballet dancers and their correlation to lateral hip and knee injuries. The American journal of sports medicine 1987;15:347-352
  34. Reid DC. Prevention of hip and knee injuries in ballet dancers. Sports medicine (Auckland, NZ 1988;6:295-307
  35. Coplan JA. Ballet dancer’s turnout and its relationship to self-reported injury. The Journal of orthopaedic and sports physical therapy 2002;32:579-584
  36. Negus V, Hopper D, Briffa NK. Associations between turnout and lower extremity injuries in classical ballet dancers. The Journal of orthopaedic and sports physical therapy 2005;35:307-318
  37. Struyf F, Roussel N, Nijs J, et al. Onderzoek naar houdings- en bewegingsafwijkingen bekomen uit de statodynamische evaluatie van professionele dansers Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en -wetenschappen 2006;107:24-29
  38. Koutedakis Y, Jamurtas A. The dancer as a performing athlete: physiological considerations. Sports medicine (Auckland, NZ 2004;34:651-661
  39. Misigoj-Durakovic M, Matkovic BR, Ruzic L, et al. Body composition and functional abilities in terms of the quality of professional ballerinas. Collegium antropologicum 2001;25:585-590
  40. Koutedakis Y, khaloula M, Pacy P, Murphy M, Dunbar G. Thigh peak torques and lower-body injuries in dancers. Journal of Dance Medicine and Science 1997;1:12-15
  41. Angioi M, Metsios G, Koutedakis Y, Twitchett E, Wyon M. Physical fitness and severity of injuries in contemporary dance. Medical problems of performing artists 2009;24:26-29
  42. Cohen JL, Segal KR, Witriol I, McArdle WD. Cardiorespiratory responses to ballet exercise and the VO2max of elite ballet dancers. Medicine and science in sports and exercise 1982;14:212-217
  43. Baldari C, Guidetti L. VO2max, ventilatory and anaerobic thresholds in rhythmic gymnasts and young female dancers. The Journal of sports medicine and physical fitness 2001;41:177-182
  44. Angioi M, Metsios GS, Koutedakis Y, Wyon MA. Fitness in contemporary dance: a systematic review. International journal of sports medicine 2009;30:475-484
  45. Schantz PG, Astrand PO. Physiological characteristics of classical ballet. Medicine and science in sports and exercise 1984;16:472-476
  46. Wyon MA, Redding E. Physiological monitoring of cardiorespiratory adaptations during rehearsal and performance of contemporary dance. Journal of strength and conditioning research / National Strength & Conditioning Association 2005;19:611-614
  47. Wyon MA, Abt G, Redding E, Head A, Sharp NC. Oxygen uptake during modern dance class, rehearsal, and performance. Journal of strength and conditioning research / National Strength & Conditioning Association 2004;18:646-649
  48. Sanger TD, Chen D, Delgado MR, et al. Definition and Classification of Negative Motor Signs in Childhood. In; 2006:2159-2167
  49. Panjabi MM. The stabilizing system of the spine. Part I. Function, dysfunction, adaptation, and enhancement. Journal of spinal disorders 1992;5:383-389; discussion 397
  50. Roussel N, Nijs J, Truijen S, et al. Altered breathing patterns during lumbopelvic motor control tests in chronic low back pain: a case-control study. Eur Spine J 2009;18:1066-1073
  51. Cowan SM, Hodges PW, Bennell KL, Crossley KM. Altered vastii recruitment when people with patellofemoral pain syndrome complete a postural task. Archives of physical medicine and rehabilitation 2002;83:989-995
  52. Daenen L, Nijs J, Raadsen B, et al. Cervical motor dysfunction and its predictive value for long-term recovery in patients with acute whiplash-associated disorders: a systematic review. J Rehabil Med 2013;45:113-122
  53. Magarey ME, Jones MA. Dynamic evaluation and early management of altered motor control around the shoulder complex. Man Ther 2003;8:195-206
  54. Roussel NA, Nijs J, Truijen S, Smeuninx L, Stassijns G. Low back pain: clinimetric properties of the Trendelenburg test, active straight leg raise test, and breathing pattern during active straight leg raising. Journal of manipulative and physiological therapeutics 2007;30:270-278
  55. De Kooning M. Evaluatie van een klinische testbatterij bij professionele dansers. Een vergelijkende studie tussen dansers met en zonder pijnklachten Masterproef Kinesitherapie Artesis Hogeschool Antwerpen 2009
  56. Nijs J, Roussel N, Van Wilgen CP, Köke AJ, Smeets RJ. Thinking beyond muscles and joints: therapists’ and patients’ attitudes and beliefs regarding chronic musculoskeletal pain are keys to applying effective treatment. Manual Therapy 2012; doi:pii: S1356-689X(12)00244-5
  57. Meyer D, Leventhal H, Gutmann M. Common-sense models of illness: the example of hypertension. Health Psychol 1985;4:115-135
  58. Kok LM, Vliet Vlieland TP, Fiocco M, Kaptein AA, Nelissen RG. Musicians’ illness perceptions of musculoskeletal complaints. Clinical rheumatology 2013
  59. Foster NE, Bishop A, Thomas E, et al. Illness perceptions of low back pain patients in primary care: what are they, do they change and are they associated with outcome? Pain 2008;136:177-187
  60. Smith AM, Scott SG, Wiese DM. The psychological effects of sports injuries. Coping. Sports medicine (Auckland, NZ 1990;9:352-369
  61. Smith RE, Smoll FL, Ptacek JT. Conjunctive moderator variables in vulnerability and resiliency research: life stress, social support and coping skills, and adolescent sport injuries. Journal of personality and social psychology 1990;58:360-370
  62. Abma T, de Jong A, van der Zouwe N. Dansen zonder pijn: responsieve evaluatie van een blessurepreventieprogramma op dansopleidingen. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie 2000;4:78-83
  63. Krasnow D, Kerr G, Mainwaring L. Psychology of dealing with the injured dancer Medical problems of performing artists 1994;9:7-9
  64. Noh YE, Morris T, Andersen MB. Occupational stress and coping strategies of professional ballet dancers in Korea. Medical problems of performing artists 2009;21:124-134
  65. Noh YE, Morris T, Andersen MB. Psychological intervention programs for reduction of injury in ballet dancers. Research in sports medicine (Print) 2007;15:13-32
  66. Angioi M, Metsios G, Twitchett EA, Koutedakis Y, Wyon M. Effects of supplemental training on fitness and aesthetic competence parameters in contemporary dance: a randomised controlled trial. Medical problems of performing artists 2012;27:3-8
  67. Mistiaen W, Roussel N, Vissers D, et al. Additional exercise targeting aerobic endurance, muscle strength and motor control in professional dancers: a pilot study. Journal of manipulative and physiological therapeutics 2012;35:381-389
  68. Koutedakis Y, Hukam H, Metsios G, et al. The effects of three months of aerobic and strength training on selected performance- and fitness-related parameters in modern dance students. Journal of strength and conditioning research / National Strength & Conditioning Association 2007;21:808-812
  69. Smith A, Koutedakis Y, Wyon M. A comparison of strength and stretch interventions on active and passive ranges of movement in dancers: a randomised controlled trial. Journal of strength and conditioning research / National Strength & Conditioning Association 2013