Vrijdag 11 september 2015
Het eerste officiële verbod op ‘stimulerende middelen’ door een sportorganisatie werd in 1928 geïntroduceerd door de Internationale Amateur Atletiek Federatie (IAAF). De kruistocht tegen doping in sport heeft gefaald. Moet dopinggebruik verboden blijven, of moet het worden gelegaliseerd? Als iedereen het doet, is dat ook een eerlijke wedstrijd. De opinie gaat in op diverse aspecten van dopinggebruik: ben je als sporter veroordeeld tot vals spelen? Schaden we de ‘spirit van de sport’ en is het oneerlijk en onveilig? Zit er ook een financieel aspect aan het behalen van de overwinning? En hoe zit dat met kinderen, aansprakelijkheid en mogelijke alternatieven? Zoals de opinie aan het eind vermeldt, moet het welzijn van de atleet onze primaire zorg zijn. Als een middel een atleet niet aan excessieve gevaren blootstelt, moeten we het toestaan, zelfs als het de prestatie verbetert. In 1998 stelde de voorzitter van het Internationale Olympische Comité, Juan Antonio Samaranch, voor dat atleten niet-schadelijke prestatieverbeterende middelen zouden mogen gebruiken. Deze visie is alleen logisch als atleten, die geen medicijnen gebruiken, geen schade oplopen. Prestatieverbetering is niet tegen de geest van de sport; het ìs de geest van de sport. Ervoor kiezen om beter te zijn is menselijk. Atleten dient daarom deze keuzemogelijkheid gegeven te worden. Hun welzijn is het allerbelangrijkste. Maar medicijnen nemen is niet noodzakelijkerwijs vals spelen. Het legaliseren van doping in sport is mogelijk eerlijker en veiliger. In dit nummer van Sport & Geneeskunde wordt vervolgens ook het redactioneel commentaar op de opinie gegeven.