Maandag 16 september 2019
De Nederlandse 2018 Physical Activity Report Card voor Kinderen en Jongeren
Door: T. Takken, N. de Jong, M. Duijf, S. van den Berg en W. Wendel-Vos
Samenvatting
Inleiding: Wereldwijd is veel aandacht voor het monitoren en verbeteren van fysieke activiteit van kinderen en jongeren. Het doel van dit artikel is om de resultaten samen te vatten van de 2018 Nederlandse Physical Activity Report Card 2018 (PARC) voor gezonde kinderen en jongeren evenals voor kinderen en jongeren met een chronische medische aandoening (CMC; PARC +).
Methode: 12 indicatoren werden beoordeeld volgends de systematiek van de Active Healthy Kids Global Alliance PARC. De PARC is een synthese van de best beschikbare onderzoeks-, toezichts-, beleids- en praktijkresultaten en consensus van deskundigen. De cijfers werden gebaseerd op het beste beschikbare bewijsmateriaal. Tot de gebruikte bronnen behoorden nationale enquêtes, peer-reviewed literatuur en grijze literatuur zoals rapporten van de overheid en niet-gouvernementele organisaties.
Resultaten: de cijfers voor PARC / PARC + waren respectievelijk: Algehele fysieke activiteit C- / D +; Georganiseerde sportparticipatie B / B-; Actief spelen D / D; Actief transport A- / B +; Sedentair gedrag D / D; Fysieke fitheid Inc / Inc; Familie en leeftijdsgenoten C / Inc; School C + / A-; Buurt en gebouwde omgeving Inc / Inc; Overheid Inc / Inc; Slaap A- / B + Gewichtsstatus, A- / A-.
Discussie: Hoewel Nederlandse kinderen en adolescenten met en zonder CMC vaak deelnemen aan sport en actief transport, voldoen veel Nederlandse kinderen niet aan de nationale beweegrichtlijnen en de aanbevelingen voor sedentair gedrag. De deelname van kinderen en adolescenten aan lichamelijke activiteit, buitenspelen en sporten moet een nationale gezondheidsprioriteit blijven.
Introductie
De Active Healthy Kids Global Matrix is een initiatief om een beter inzicht te krijgen in de wereldwijde variatie in fysieke activiteit van kinderen en jongeren en de bijbehorende ondersteuning.1 Na geharmoniseerde procedures hebben veel landen hun land-specifieke PARC ontwikkeld.1 De eerste Nederlandse Physical Activity Report Card voor kinderen en jongeren (PARC) werd in 2016 gepubliceerd.2 De eerste versie van de Nederlandse PARC kinderen en jongeren met een chronische medische aandoening (CMC; PARC+) werd uitgebracht in 2017.3 Aan de meest recente Global Matrix 3.0 namen 49 verschillende landen deel.
Gegevens uit de Nederlandse PARC uit 2016 lieten zien dat slechts een 63% van de Nederlandse 4-11 jarige kinderen voldeed aan de aanbevelingen voor sedentair gedrag (SG) en 28% van de 12-17 jarigen voldeed aan de normen voor algemene lichamelijke activiteit (FA).2 Dit was een belangrijke bevinding omdat de gunstige effecten van fysieke activiteit op fysieke, mentale en sociale gezondheid zeer goed zijn beschreven. Bovendien zijn er aanwijzingen dat lichamelijke activiteit een aanzienlijk positief effect heeft op het leervermogen van kinderen. De kinderen die niet aan de richtlijnen voor lichaamsbeweging voldoen, krijgen daarom vaak niet de optimale stimulans voor fysieke, psychosociale en leerontwikkeling. Aan de andere kant nam de meerderheid van de Nederlandse kinderen deel aan sport en actief vervoer naar school. In Nederland hebben we een beleid om het FA-niveau bij kinderen te verhogen of te handhaven. Ook is in ons land een systeem met 20 kernindicatoren opgezet om de participatie in sport en lichaamsbeweging op populatieniveau te volgen.
Sinds de publicatie van het Nederlandse PARC in 2016 zijn er nieuwe nationale gegevens beschikbaar voor kinderen en jongeren. Ook voor kinderen en jongeren met een CMC zijn nieuwe nationale gegevens beschikbaar sinds de laatste publicatie van de eerste PARC+ in 2017.4
Het doel van dit artikel is om de resultaten van de 2018 Nederlandse PARC voor kinderen en jongeren, evenals kinderen en jongeren met een CMC samen te vatten.
Methoden
De nationale principal investigator (TT) en projectmanager (NdJ) vormden samen met onderzoekers van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, Universiteit Utrecht, Hogeschool Utrecht en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een onderzoekswerkgroep (RWG). De RWG maakte een eerste inventarisatie van de mogelijke gegevensbronnen door gebruik te maken van deskundige kennis van beschikbare nationale databanken en door middel van zoekopdrachten in wetenschappelijke databases en websites van geschikte instituten. Daarnaast is een inventarisatie gemaakt van thema's en relevante experts en/of organisaties. Vervolgens werd er een groep van deskundigen gevormd om alle mogelijke gegevensbronnen te identificeren. De groep bestond uit mensen met verschillende achtergronden, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Mulier Instituut, Nederlands Olympisch Comité/Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF), Hogeschool Windesheim, Universiteit Maastricht, Kenniscentrum voor Sport Nederland (KCS), en adviserende functies voor de Nederlandse Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO), de PO-Raad, de MBO Raad en de gemeente Utrecht (Afdeling Volksgezondheid). De hoofdonderzoeker en projectmanager identificeerden gegevensbronnen en belangrijke artikelen en maakten een overzicht van het bestaande bewijsmateriaal. Voor Nederland is besloten om dit proces uit te voeren voor zowel gezonde kinderen en jongeren (Physical Activity Report Card) als voor kinderen en jongeren met een chronische medische aandoening (Physical Activity Report Card+). De opname van de PARC + is geen standaardprocedure van de Active Healhy Kids Global Alliance (AHKGA), maar de RWG achtte dit van toegevoegde waarde, omdat sinds de vorige publicatie van de Nederlandse PARC+ nieuwe nationale gegevens beschikbaar zijn geworden.2
Voor het opstellen van de PARC werden de ontwikkelingsrichtlijnen van de AHKGA gevolgd. Zowel de RWG als de expertgroep waren verantwoordelijk voor de interpretatie en evaluatie van de gegevensbronnen. Selectie was voornamelijk gebaseerd op nationale representativiteit en opeenvolgende meetjaren. Gegevens werden vergeleken met de benchmarks om een eindcijfer toe te kennen volgens de AHKGA-richtlijnen. De becijfering werd uitgevoerd met behulp van de standaard rubric zoals beschreven in tabel 1. De RWG en de expertgroep hebben de beoordeling van elke indicator bepaald.
De Nederlandse PARC van 2018 bevatte de 10 kernindicatoren die algemeen zijn voor de Global Matrix 3.0 (algemene lichamelijke activiteit, georganiseerde sportparticipatie, actief spel, actief transport, sedentair gedrag, familie en leeftijdsgenoten, school, buurt en gebouwde omgeving, overheid, en fysieke fitheid). Gewichtsstatus en slaap werden door de RWG als aanvullende indicatoren opgenomen.
Deze PARC en PARC + voegden gegevens uit meerdere bronnen samen om tot de 12 cijfers te komen. De gegevensbronnen waar het meest op werd vertrouwd, waren nationale enquêtes. Beschikbare gegevens van januari 2016 tot juni 2018 werden gebruikt om de cijfers te geven. Deze onderzoeken omvatten de Leefstijl Monitor, ontwikkeld door Centraal Bureau voor de Statistiek in samenwerking met RIVM (2017 data). De leefstijl monitor is een nationale enquête en omvat 2563 deelnemers in de leeftijd van 4-18 jaar met informatie over sport en fysieke activiteit.5,6 Ook werd gebruik gemaakt van de Pijl BeweegOnderwijs. Deze is uitgevoerd aan het einde van de basisschool (data 2015-2016) door de Nederlandse Inspectie van het Onderwijs.7
Resultaten
Voor veel indicatoren waren zelf-gerapporteerde gegevens beschikbaar. De indicatoren, definities en cijfers zijn weergegeven in Tabel 2. De voorkant van de 2018 PARC van Nederland is te zien in Figuur 1.
Algemene lichamelijke activiteit
In 2017 zijn in Nederland de nieuwe beweegrichtlijnen geïntroduceerd, met de aanbevelingen voor kinderen en jongeren om elke dag minimaal 60 minuten matig te bewegen en minstens drie keer per week deel te nemen aan spier- en botversterkende activiteiten.8 Volgens nationale representatieve en op vragenlijsten gebaseerde gegevens voldeed 52% van de 4-11-jarige kinderen en 32% van de 12-17-jarige adolescenten aan de Nederlandse beweegrichtlijnen. Voor kinderen en adolescenten met een CMC waren de percentages die aan de beweegrichtlijnen voldeden respectievelijk 47% en 27%. Daarom was de score voor de totale fysieke activiteitsniveaus een C- voor de PARC en een D+ voor de PARC+.
Over het algemeen voldeden jongens vaker aan de Nederlandse beweegrichtlijnen dan meisjes. Adolescenten die in een stedelijke omgeving woonden, voldeden minder vaak aan de richtlijnen dan degenen die in een gematigde / niet-stedelijke omgeving woonden, dit was vooral het geval bij gezonde adolescenten (26% versus 36%).
Georganiseerde sportdeelname
Voor de indicator georganiseerde sportdeelname, werd een B gegeven voor de PARC en een B- voor de PARC+. Uit nationale gegevens blijkt dat 64% van de kinderen en 77% van de adolescenten wekelijks aan sport doet. In de groep kinderen met een CMC waren deze cijfers respectievelijk 64% en 69% voor kinderen en adolescenten. Van de gezonde kinderen nam 45% en van de gezonde adolescenten 67% twee keer per week deel aan sport. Van degenen die deelnamen aan georganiseerde sporten, deden de kinderen wekelijks 136 minuten aan sportactiviteiten buiten school, terwijl dit bij adolescenten 270 minuten per week was. Kinderen en jongeren met CMC die aan georganiseerde sporten deelnamen besteedden gemiddeld 144 en 226 minuten per week aan sportactiviteiten. 31% van de gezonde kinderen en 36% van de kinderen met CMC hadden wekelijkse zwemlessen. Dit werd niet gevraagd bij adolescenten, omdat veel kinderen stoppen zodra ze hun zwemdiploma hebben gehaald (de meeste Nederlandse kinderen halen hun zwemdiploma vóór de leeftijd van 8).
Actief spelen
Actief spelen werd beoordeeld als een D voor zowel gezonde kinderen als voor kinderen met een CMC. Voor jongeren waren er geen gegevens beschikbaar over actief spelen. Van de gezonde kinderen speelde 34% dagelijks minstens 60 minuten buiten en van de kinderen met een CMC was dit 31%. De percentages waren vergelijkbaar tussen verstedelijkte en niet-verstedelijkte omgevingen. Meer jongens dan meisjes behaalden deze indicator. 9% van de kinderen speelde nooit buiten, buiten de schooltijd om. Het percentage kinderen dat meer buiten dan binnen speelde was in 2018 lager dan in 2013 (10% versus 18%).
Actief transport
De indicator Actief transport werd beoordeeld met een A voor gezonde kinderen en een B+ voor kinderen met een CMC. 75% van de kinderen en 91% adolescenten gaat actief (fietsend / lopend) naar school op ten minste 3 dagen per week. Bij kinderen en adolescenten met CMC is dit respectievelijk 63% en 82%. Deze aantallen zijn vergelijkbaar voor jongens en meisjes en tussen verstedelijkte en niet-verstedelijkte gebieden.
Sedentair gedrag
De indicator Sedentair gedrag werd beoordeeld met een D voor zowel gezonde kinderen en adolescenten als voor kinderen en adolescenten met een CMC. Er zijn op het moment nog geen Nederlandse of internationale richtlijnen Daarom werden de cijfers vergeleken met de Canadese sedentaire gedragsrichtlijnen. Slechts 44% van de kinderen en 17% van de adolescenten voldeden aan deze richtlijnen van minder dan 2 uur schermtijd per dag. Scores waren vergelijkbaar voor kinderen en adolescenten met of zonder CMC. De gemiddelde zittijd voor kinderen was 7,3 uur per dag en 10,1 uur per dag voor adolescenten.
Fysieke fitheid
De indicator Fysieke Fitheid werd beoordeeld als Incompleet voor zowel de gezonde jeugd als de jeugd met een CMC. Hoewel Fysieke Fitheid (met name aerobe fitheid met behulp van de shuttle run-test) tijdens gymlessen vaak wordt beoordeeld op scholen, zijn er momenteel geen nationale representatieve gegevens beschikbaar. Op basis van de gegevens verzameld door de Inspectie van het Onderwijs5, heeft slechts 30-50% van de kinderen van 10-12 jaar een voldoende prestatieniveau bij de test op de shuttle run. Deze aantallen zijn nog lager voor de kinderen in de groep speciaal onderwijs (30-35% van de kinderen had voldoende prestaties op de shuttle run-test).
Familie en leeftijdsgenoten
De indicator Familie en leeftijdsgenoten werd beoordeeld als een C voor kinderen en adolescenten en een Incompleet voor kinderen en adolescenten met een CMC. 52% van de Nederlandse ouders voldoet zelf aan de Nederlandse Beweegrichtlijnen. Dit percentage is hoger in vergelijking met volwassenen zonder kinderen (van hen voldeed 42% aan de richtlijnen). Uit de gebruikte gegevensbron kon de groep ouders worden geïdentificeerd, maar er was geen informatie beschikbaar over de aanwezigheid van een CMC bij hun kinderen. Daarom werd voor deze groep het cijfer Incompleet gegeven.
School
De Indicator School kreeg een C+ en A- voor respectievelijk gezonde kinderen en kinderen met een CMC. In het basisonderwijs heeft ~ 50% van de scholen toegang tot een nabijgelegen gymzaal, van de scholen voor speciaal onderwijs heeft 90% van de scholen toegang tot een nabijgelegen gymzaal.
In het basisonderwijs werd 56% van de lessen lichamelijke opvoeding (L.O.) gegeven door een vakdocent L.O.. Op middelbare scholen in Nederland wordt L.O. bij wet verplicht onderwezen door een docent L.O., dus dit is 100%.
Kinderen kregen gemiddeld 97 min / week L.O. (gezond: 98 min. CMC: 97 min.). Slechts 16,5% van de kinderen en 23% van de kinderen met een CMC kregen de aanbevolen hoeveelheid van 120 min L.O. per week. Ook 53% van de kinderen (gezonde kinderen: 52% en kinderen met CMC: 61%) speelde niet op elke weekdag gedurende minstens 45 minuten tijdens de pauze op school. Voor adolescenten waren er geen gegevens beschikbaar voor deze indicator.
Buurt & gebouwde omgeving
Deze indicator is beoordeeld als Incompleet. Hoewel we in Nederland een uitstekende infrastructuur hebben die fysieke activiteit bevordert (zoals fietspaden, een snelheidslimiet van 30 km/uur, speeltuinen, etc.), is het moeilijk om een cijfer te geven omdat er geen gestructureerde gegevens beschikbaar zijn. Ook voor kinderen en adolescenten met CMC is dit moeilijk, omdat veel faciliteiten zoals speeltuinen een beperkte toegankelijkheid hebben voor kinderen en jongeren met een beperking. 74% van de kinderen geeft aan dat buitenspelen leuker zou zijn als er meer spannende speelplekken zouden zijn. 57% van de kinderen gaf aan dat pleinen, grasvelden en parken plaatsen zijn waar buitenspelen leuker is. Bovendien gaven kinderen aan dat buitenspelen leuker zou zijn als er minder verkeer zou zijn.
Overheid
De indicator Overheid werd beoordeeld als Incompleet. Deze beoordeling is gegeven omdat er geen gestructureerde gegevens beschikbaar zijn voor deze indicator. De Nederlandse overheid streeft er echter naar om geschikte sport- en bewegingsmogelijkheden te bieden, die veilig en toegankelijk zijn voor alle kinderen.
Slaap
De indicator Slaap werd beoordeeld als A voor gezonde kinderen en adolescenten en als een B+ voor kinderen en adolescenten met een CMC. Volgens de door ouders gerapporteerde gegevens hield 91% van de gezonde kinderen en 87% van de kinderen met een CMC zich aan de richtlijnen voor slaap (4-12 jaar: 9-13 uur, 12-18 jaar: 8-10 uur). Van de gezonde adolescenten hield 73% zich aan slaaprichtlijnen en 64% van de adolescenten met een CMC. Kinderen hadden gemiddeld 10,4 uur slaap per dag en adolescenten 8,3 uur per dag. Cijfers waren vergelijkbaar voor kinderen en adolescenten met en zonder CMC.
Gewichtsstatus
De indicator gewichtsstatus werd beoordeeld als A- voor gezonde kinderen en adolescenten en eveneens als A- voor kinderen en adolescenten met een CMC. Dit was gebaseerd op nationale (zelf-gerapporteerde) gegevens waaruit blijkt dat 9% van de Nederlandse kinderen en 12% van de jongeren te zwaar / zwaarlijvig zijn. Voor kinderen en jongeren met CMC waren deze aantallen respectievelijk 14% en 19%.5
Discussie
Het doel van dit artikel was om een update te geven van de Nederlandse Physical Activity Report Card voor kinderen en jongeren met en zonder chronische medische aandoening. De resultaten laten zien dat de Nederlandse kinderen en jongeren erg sedentair zijn en dat veel kinderen en jongeren onvoldoende lichamelijk actief zijn. De mogelijkheden om dit gedrag te verbeteren kunnen zijn via bevordering van lichamelijke activiteiten op school (het nationale sportakkoord wil een extra 3e uur L.O. per week op basisscholen invoeren), of via het promoten van buitenspelen voor kinderen tussen de 4-12 jaar. Volgens CBS-gegevens speelt 1 op de 10 kinderen nooit buiten. Recente gegevens van Jantje Beton geven aan dat 1 op 12 kinderen nooit buiten speelt, en 1 op 5 slechts één keer per week. Buitenspelen voor kinderen zou een nationale prioriteit moeten worden.
Sportparticipatie is ook een belangrijke manier om lichamelijke activiteit te bevorderen. Van de sportbeoefenaars deed echter slechts 45% van de gezonde kinderen en 67% van de adolescenten minimaal twee keer per week aan sport. Vanuit een inspanningsfysiologisch oogpunt is eenmaal per week onvoldoende om de optimale fysieke voordelen van lichaamstraining te krijgen. Sportparticipatie levert een belangrijke bijdrage aan de dagelijkse activiteitenniveaus van adolescenten omdat het gemiddeld 38 minuten aan lichamelijke activiteit per dag biedt, tegenover 19 minuten per dag aan fysieke activiteit bij kinderen. Naast sport draagt actief transport ook aanzienlijk bij aan de algemene fysieke activiteit van adolescenten.
Onlangs werd beschreven dat bij jeugd met CMC deelname aan sport geassocieerd was met zowel hogere niveaus van lichamelijke activiteit als gezondheids-gerelateerde fitheid.9 Deelname aan sport lijkt dus een significant effect te hebben op hoeveelheid lichamelijke activiteiten fysieke fitheid bij zowel kinderen als adolescenten zonder en met CMC.
Actief transport levert kinderen die naar school fietsen gemiddeld 12 minuten per dag op aan fysieke activiteiten adolescenten 32 minuten. Het combineren van 2x per week sporten met fietsen naar school resulteert in 31 minuten per dag aan lichamelijke activiteit voor kinderen en 60 minuten per dag voor adolescenten. Slechts een van de twee lijkt niet genoeg om te voldoen aan de nationale beweegrichtlijnen.
Een andere bevinding was dat adolescenten in sterk verstedelijkte omgevingen minder vaak aan sport deelnamen dan adolescenten die in minder verstedelijkte gebieden woonden. Kinderen en adolescenten uit verstedelijkte gebieden voldeden ook minder vaak aan de Nederlandse beweegrichtlijnen. Dit kan te maken hebben met het feit dat kinderen en adolescenten uit niet-verstedelijkte gebieden meer tijd kwijt zijn aan het naar school fietsen dan hun leeftijdsgenoten die in verstedelijkte gebieden wonen.
In een in 2008 in Nederland uitgevoerd onderzoek gaven kinderen uit arme gezinnen (<120% van het gegarandeerd minimuminkomen) vaker financiële redenen om niet aan sport te doen dan kinderen van ouders met een hoger inkomen.8 Bovendien zijn kinderen uit gezinnen met een lage sociaal-economische status (SES) minder vaak lid van een sportvereniging (44%) in vergelijking met kinderen uit een hoge SES-familie (77%).10
Het is belangrijk dat gemeenten en sportclubs goedkope lidmaatschapskosten houden voor kinderen en adolescenten, om te voorkomen dat kinderen uit arme gezinnen uitgesloten worden van sportparticipatie. Andere initiatieven zoals Jeugdfonds Sport & Cultuur maken het mogelijk om de contributie en sportuitrusting te betalen voor kinderen uit arme gezinnen. Hierdoor wordt voor deze kinderen geld geen belemmering om aan sport deel te nemen. Verder zou de overheid bijvoorbeeld de BTW op sportartikelen kunnen verlagen om de kosten van sportmaterialen te verlagen. De relatie tussen sociaal-economische status en sportparticipatie toont het belang van deze initiatieven aan.
Actief spelen
Eén op de drie kinderen speelt dagelijks minstens 60 minuten per dag buiten. Naarmate buitenspelen afneemt, nemen ook de kansen om deel te nemen aan risicovol spel af. Door televisie, computers en meer recent smartphones en tablets brengen kinderen hun vrije tijd steeds meer binnenshuis door. Niet alleen de schermtijd, maar ook de toenemende maatschappelijke zorgen rond de veiligheid van kinderen in de openbare ruimte, verminderen de kansen voor kinderen om risicovol (buiten) te spelen aanzienlijk. Kinderen hebben een natuurlijke neiging tot risicovol spelen en het nemen van risico's is gunstig voor de ontwikkeling van kinderen. Onlangs kozen kinderen in Nederland meer spannende speelmogelijkheden als hun belangrijkste item om buitenspelen leuker te maken.11
In 2017 is VeiligheidNL gestart met de campagne " Met een beetje risico komen ze er wel". Met deze campagne wilden ze ouders en de samenleving aanmoedigen en helpen om kinderen (deze campagne richt zich voornamelijk op 5-7-jarigen) meer risico's te laten nemen tijdens spelen en te zorgen voor minder overbescherming. Spelen is niet alleen leuk voor kinderen, het is ook gunstig voor de ontwikkeling van fysieke, cognitieve en emotionele vaardigheden en het helpt hen hun creativiteit en verbeeldingskracht te ontwikkelen. Daarnaast draagt spelen bij aan het hoeveelheid fysieke activiteit van kinderen.12 Veiligheid en het nemen van risico's moeten in evenwicht zijn. Met andere woorden, kinderen moeten niet "zo veilig mogelijk" spelen, maar "zo veilig als nodig".13,14
School
In 2012 werd The Daily Mile geïnitieerd in Schotland. In dit initiatief starten kinderen de schooldag met lopen in of rond de school gedurende 15 minuten.15,16 Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) bracht dit initiatief naar Nederland. In maart 2017 hadden 120 scholen zich geregistreerd op de website van The Dutch Daily Mile. Vijftig (44%) van deze scholen reageerden op het verzoek om een enquête over de Daily Mile in te vullen. De leraren gaven aan veranderingen in de kinderen te zien, voornamelijk fysiek en sociaal. Ze dachten ook dat The Daily Mile gunstig zou kunnen zijn voor de academische prestaties van de leerlingen (de klas is rustiger, betere concentratie, verbeterde fitheid).16,17
Verder zijn er de afgelopen jaren verschillende soorten actieve lesvormen geïntroduceerd. Een fysiek actieve les bestaat uit academische (cognitieve) taken, gecombineerd met fysieke oefeningen. Voorbeelden van dergelijke lessen zijn opspringen bij het juiste antwoord tijdens het rekenen of op de juiste letters stappen bij spelling. Onderzoek suggereert dat deze lessen de aandacht en leerprestaties positief beïnvloeden.18-21 Door fysieke activiteit in de klas te stimuleren, behalen kinderen een hogere hoeveelheid dagelijkse lichamelijke activiteit.18,20 Het is niet duidelijk of de activiteiten resulteren in een significante toename van matige tot intensieve fysieke activiteit (MVPA) om cardiovasculaire fitheid te verbeteren en de botten en spieren sterker te maken. Het lijkt de Body Mass Index positief te beïnvloeden.18,22,23
PARC versus PARC +
Op veel van de indicatoren scoren kinderen en adolescenten met een CMC vergelijkbaar met gezonde leeftijdsgenoten. Dit werd ook waargenomen in de vorige editie van de PARC+.3 Een van de indicatoren die lager scoorden was actief transport. Veel kinderen met een CMC kunnen niet naar school lopen of fietsen. Daarnaast gaat in Nederland een grote groep kinderen met een CMC naar het speciaal onderwijs (Mytyl/Tyltylschool school). De scholen zijn vaak nogal ver van hun huis verwijderd en de kinderen worden daarom vaak met taxivervoer naar school gebracht. In dit geval hebben ze niet de mogelijkheid om deel te nemen aan actief transport. Bovendien hebben ze vanwege de langere reistijd na schooltijd aanzienlijk minder tijd om deel te nemen aan (aangepast) sporten.24
Vergelijking eerdere PARC
In vergelijking met de 2016 PARC valt vooral op dat actief spelen is afgenomen. Verder zijn er geen grote verschillen op te merken. Wel zijn er in de PARC 2018 meer indicatoren die met een Incompleet zijn gescoord, omdat de data niet afdoende waren.
Vergelijking overige landen
In 2018 deden 49 landen uit 6 continenten mee aan de Global Matrix 3.0, om de resultaten van hun PARCs met elkaar te vergelijken.1 De vergelijking is uitgevoerd op 10 indicatoren en gemiddeld gezien doet Nederland het in vergelijking met andere landen goed. Op basis van het gemiddelde van alle cijfers, staat Nederland op de zevende plek. Deze zevende plek heeft Nederland onder andere te danken aan de hoge score op actief transport (fietsen en wandelen naar school). Ook voor georganiseerd sporten en actief spelen scoort Nederland bovengemiddeld. Op het gebied van spelen hebben veel andere landen overigens geen cijfer.
Nederlandse kinderen en jongeren zitten (te) veel stil, maar toch scoort Nederland hierop beter dan het gemiddelde van alle deelnemende landen. Ook al is er veel ruimte voor verbetering mogelijk en gewenst, qua beweeggedrag doen de Nederlandse kinderen en jongeren het dus redelijk goed.
Wat betreft het aantal kinderen dat aan de nationale beweegrichtlijnen voldoet, scoort Slovenië het hoogst en China het laagst. Nederland zit, met een onvoldoende, net iets onder het gemiddelde van de 49 landen..1
Net als bij veel andere landen ontbreken er bij Nederland veel cijfers. Het beweeggedrag van kinderen is goed in kaart gebracht. Echter, op het gebied van invloedrijke factoren (familie en leeftijdsgenoten, school, omgeving en overheid) kan alleen voor school een cijfer gegeven worden. Hoewel veel landen hier ook scores missen, zijn er weinig landen die zo weinig cijfers op dit gebied hebben als Nederland. Samen met 26 andere landen was Nederland daarnaast niet in staat om een cijfer te geven voor fysieke fitheid.1
Toekomstig onderzoek
Veel van de indicatoren in Nederland zijn gebaseerd op zelfrapportage of worden gerapporteerd door een ouder. Het is bekend dat dit een grote over- of onderschatting kan geven. Daarom raden we aan om in de toekomst objectievere direct gemeten gegevens op nationaal niveau te verkrijgen. Verder moeten nationale representatieve gegevens worden verzameld met betrekking tot fysieke fitheid bij Nederlandse kinderen en adolescenten, zoals aanbevolen in het Nationaal Sport Akkoord. Hoewel deze resultaten vaak worden verzameld op scholen, zijn er op nationaal niveau nog geen gegevens beschikbaar voor monitoringsdoeleinden.
Conclusie
Hoewel Nederlandse kinderen en adolescenten met en zonder CMC vaak deelnemen aan sport, en actief transport, voldoen veel Nederlandse kinderen toch nog niet aan de nationale beweegrichtlijnen en aanbevelingen voor sedentair gedrag. De deelname van kinderen en adolescenten aan lichamelijke activiteit, buitenspelen en sporten moet een nationale prioriteit voor de gezondheid blijven.
Dankwoord
We willen het Kenniscentrum Sport en de Active Healthy Kids Global Alliance netwerk bedanken voor de ondersteuning. Ook willen wij de volgende personen en instellingen bedanken voor hun bijdrage: Dr Jo Lucassen (Mulier Instituut/KVLO), Dr Nicolette van Veldhoven (NOC*NSF / Windesheim Hogeschool), Dr Olaf Verschuren (De Hoogstraat Revalidatie), Dr Manon Bloemen (Hogeschool van Utrecht), Dr Remko van den Dool (Mulier Instituut), Dr Dave van Kann (Fontys Hogeschool), Prof Dr Steven Vos (TU/Eindhoven), Dr Erik Hulzebos (Wilhelmina Kinderziekenhuis), Prof Dr Dick Ettema (Universiteit Utrecht), Dr Remo Mombarg (Hanze Hogeschool), Pauline van der Loo (Stichting Jantje Beton), Dr Erna Mannen (Stichting Special Heroes), Anneke Risselada (PO-Raad), Yvonne Sanders (VO-raad), Natascha Ponsioen (MBO-Raad), Bente Steenvoort (JOGG), Hester Noll en Elles Kotte (Stichting Fitkids), Ellen Geboers (Onderwijs inspectie), Marije Meijer (Stichting Only Friends), Nico Teunissen (De Onderwijsspecialisten), Jan-Willem van der Roes (Ministerie van VWS).
Link: De Nederlandse 2018 Physical Activity Report Card is te downloaden via www.activehealthykids.nl
Tabel 1. De Active Healthy Kids Global Alliance (Global Matrix 3.0) beoordelings rubric.
Beoordeling |
Beschrijving |
|
A+ A A- |
94% - 100% 87% - 93% 80% - 86% |
Nederland is succesvol bij de grote meerderheid van de kinderen en jongeren |
B+ B B- |
74% - 79% 67% - 73% 60% - 66% |
Nederland is succesvol bij meer dan de helft van de kinderen en jongeren |
C+ C C- |
54% - 59% 47% - 53% 40% - 46% |
Nederland is succesvol bij circa de helft van de kinderen en jongeren |
D+ D D- |
34% - 39% 27% - 33% 20% - 26% |
Nederland is succesvol bij minder dan de helft van de kinderen en jongeren |
F |
< 20% |
Nederland is succesvol bij maar weinig van de kinderen en jongeren |
INC |
Incompleet |
Er is onvoldoende bewijs beschikbaar om tot een beoordeling te komen |
Tabel 2. De indicatoren, definities en scores van de Nederlandse 2018 Physical Activity Report Card en de Physical Activity Report Card+.
Indicator |
Definitie |
RC |
RC+ |
Algemene lichamelijke activiteit |
% van de kinderen en jongeren die voldoen aan de Nederlandse beweegrichtlijnen. |
C- |
D+ |
Georganiseerd sporten |
% van de kinderen en jongeren die wekelijks aan sport en/of lichamelijke activiteiten programma’s deelnemen |
B |
B- |
Actief spelen |
% van de kinderen en jongeren die wekelijks actief buiten spelen. |
D |
D |
Actief transport |
% van de kinderen en jongeren die tenminste 3 maal per week gebruik maakt van actief transport om naar school en/of werk te komen (lopen of fietsen). |
A- |
B+ |
Sedentair gedrag |
% van de kinderen en jongeren die minder dan 2 uur per dag aan schermtijd besteden. |
D |
D |
Fysieke fitheid |
% van de kinderen en jongeren die normen van fysieke fitheid testen voor kracht, uithoudingsvermogen of flexibiliteit halen. |
Inc |
Inc |
Familie en leeftijdsgenoten |
% van de ouders die voldoen aan de Nederlandse beweegrichtlijnen. |
C |
Inc |
School |
% van de scholen waar het merendeel (≥ 80%) van de leerlingen les krijgt van een vakleerkracht LO, en het % van de scholen met een eigen gymzaal. |
C+ |
A- |
Buurt & gebouwde omgeving |
Kwaliteit van de infrastructuur om bewegen te stimuleren (fietspaden, 30km/uur zones, speeltuinen). |
Inc |
Inc |
Overheid |
Aantal projecten en beleidsplannen om bewegen te stimuleren. |
Inc |
Inc |
Slaap |
% van de kinderen en jongeren die voldoen aan de aanbevolen uren slaap per nacht (4-12 jaar: 9-13 uur; 12-18 jaar: 8-10 uur). |
A- |
B+ |
Gewichtsstatus |
% van de kinderen en jongeren met overgewicht of obesitas. |
A- |
A- |
Referenties
1. Aubert S, Barnes JD, Abdeta C, Abi Nader P, Adeniyi AF, Aguilar-Farias N, et al. Global Matrix 3.0 Physical Activity Report Card Grades for Children and Youth: Results and Analysis From 49 Countries. J Phys Act Health. 2018;15(S2):S251-S73.
2. Burghard M, Knitel K, van Oost I, Tremblay MS, Takken T, Dutch Physical Activity Report Card Study G. Is our Youth Cycling to Health? Results From the Netherlands' 2016 Report Card on Physical Activity for Children and Youth. J Phys Act Health. 2016;13(11 Suppl 2):S218-S24.
3. Burghard M, de Jong NB, Vlieger S, Takken T. 2017 Dutch Report Card(+): Results From the First Physical Activity Report Card Plus for Dutch Youth With a Chronic Disease or Disability. Front Pediatr. 2018;6:122.
4. Burghard M, de Jong NB, Vlieger S, Takken T. 2017 Dutch Report Card(+): Results From the First Physical Activity Report Card Plus for Dutch Youth With a Chronic Disease or Disability. Frontiers in pediatrics. 2018;6(122):2296-360.
5. Dutch National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). Leefstijlmonitor Bilthoven: RIVM; 2018 [Available from: www.leefstijlmonitor.nl.
6. Health Survey/Lifestyle Monitor. Statistics Netherlands (CBS) in collaboration with National Institute for Public Health and the Environment (RIVM); 2017.
7. Dutch Inspectorate of Education. Peil.Bewegingsonderwijs. the Hague: The Ministry of Education, Culture and Science; 2018.
8. Gezondheidsraad. Beweegrichtlijnen/Physical Activity Guidelines 2017. Den Haag: Gezondheidsraad; 2017.
9. Lankhorst KT, Tim; Zwinkels, Maremka; van Gaalen, Leendert; Velde, Saskia te; Backx, Frank; Verschuren, Olaf; Wittink, Harriet; de Groot, Janke. Sports Participation, Physical Activity, and Health-Related Fitness in Youth With Chronic Diseases or Physical Disabilities: The Health in Adapted Youth Sports Study. The Journal of Strength & Conditioning Research. 2019;[e-pub].
10. Reijgersberg N, van der Poel H. Sportdeelname van kinderen in armoede: verkenning van de literatuur en interviews over het thema sportdeelname van kinderen in armoede. Utrecht: Mulier Instituut; 2014.
11. BUITENSPELEN JB, 2018 O. Utrecht: Jantje Beton.
12. Milteer RM, Ginsburg KR. The Importance of Play in Promoting Healthy Child Development and Maintaining Strong Parent-Child Bond: Focus on Children in Poverty. Pediatrics. 2012;129(1):e204-e13.
13. Brussoni M, Olsen LL, Pike I, Sleet DA. Risky play and children's safety: balancing priorities for optimal child development. International journal of environmental research and public health. 2012;9(9):3134-48.
14. Tremblay MS, Gray C, Babcock S, Barnes J, Bradstreet CC, Carr D, et al. Position Statement on Active Outdoor Play. International journal of environmental research and public health. 2015;12(6):6475-505.
15. Breheny K, Adab P, Passmore S, Martin J, Lancashire E, Hemming K, et al. A cluster randomised controlled trial evaluating the effectiveness and cost-effectiveness of the daily mile on childhood obesity and wellbeing; the Birmingham daily mile protocol. BMC Public Health. 2018;18(1):126.
16. Scholten V, Collard C. Evaluatie van The Daily Mile. Onderzoek naar de impact van het beweeginitiatief. Utrecht: Mulier Instituut; 2017.
17. Slot-Heijs JJ, Singh AS. The Daily Mile. Utrecht: Mulier Instituut; 2019. Contract No.: https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=9469&m=1555573621&action=file.download.
18. Donnelly JE, Greene JL, Gibson CA, Smith BK, Washburn RA, Sullivan DK, et al. Physical Activity Across the Curriculum (PAAC): a randomized controlled trial to promote physical activity and diminish overweight and obesity in elementary school children. Preventive medicine. 2009;49(4):336-41.
19. Mullender-Wijnsma MJ, Hartman E, de Greeff JW, Bosker RJ, Doolaard S, Visscher C. Moderate-to-vigorous physically active academic lessons and academic engagement in children with and without a social disadvantage: a within subject experimental design. BMC Public Health. 2015;15:404.
20. Norris E, Shelton N, Dunsmuir S, Duke-Williams O, Stamatakis E. Physically active lessons as physical activity and educational interventions: a systematic review of methods and results. Preventive medicine. 2015;72:116-25.
21. Mullender-Wijnsma MJ, Hartman E, de Greeff JW, Doolaard S, Bosker RJ, Visscher C. Physically Active Math and Language Lessons Improve Academic Achievement: A Cluster Randomized Controlled Trial. Pediatrics. 2016;137(3):e20152743.
22. de Greeff JW, Hartman E, Mullender-Wijnsma MJ, Bosker RJ, Doolaard S, Visscher C. Effect of Physically Active Academic Lessons on Body Mass Index and Physical Fitness in Primary School Children. J Sch Health. 2016;86(5):346-52.
23. de Greeff JW, Hartman E, Mullender-Wijnsma MJ, Bosker RJ, Doolaard S, Visscher C. Long-term effects of physically active academic lessons on physical fitness and executive functions in primary school children. Health Educ Res. 2016;31(2):185-94.
24. Zwinkels M, Verschuren O, Balemans A, Lankhorst K, Te Velde S, van Gaalen L, et al. Effects of a School-Based Sports Program on Physical Fitness, Physical Activity, and Cardiometabolic Health in Youth With Physical Disabilities: Data From the Sport-2-Stay-Fit Study. Frontiers in pediatrics. 2018;6(75):2296-360.