Vrijdag 07 augustus 2015
Het risico op recidiverende schouderluxatie na een initiële dislocatie is gemiddeld 67%. Om de diagnose en de behandeling van zowel de eerste als de recidiverende schouderluxatie te optimaliseren, is het belangrijk een beeld te krijgen van de epidemiologie, de hedendaagse diagnosetechnieken, de actuele reductie en behandelmethodes, en de prognose van deze pathologie. In het proefschrift wordt een literatuuroverzicht gegeven, met daarin aandacht voor de verschillende soorten luxaties en pathologieen, definities en epidemiologie en de auteur gaat in op luxaties bij twee bijzondere doelgroepen. Vervolgens schetst de auteur een overzicht van repositiemethoden door de tijd. In een retrospectief radiologisch onderzoek wordt ingegaan op de incidentie en klinische relevantie van afwijkingen op de pre- en postreductieradiografieën. Het blijkt niet noodzakelijk om bij iedere patiënt met een ongecompliceerde repositie van een schouderluxatie zonder preëxistente fractuur een foto na repositie te maken. De leeftijd is de enige voorspellende factor voor chronische schouderinstabiliteit en voor initiele schouderluxatie. Tot slot beschrijft de auteur de begeleidende fracturen die zich bij een acute eerste voorsteschouderluxatie kunnen voordoen. Naast een literatuuroverzicht brengt hij tevens een case-report waarbij voor het eerst een patiënt beschreven wordt die na een acute eerste voorsteschouderluxatie zowel een fractuur van de processus coracoideus, als van het glenoid en het tuberculum majus heeft.De auteur concludeert dat lange-termijnstudies noodzakelijk zijn om het effect van primaire operatieve stabilisatie aan te tonen, en dat gestandardiseerde richtlijnen voor de snelle evaluatie en behandeling van de acute schouderdislocatie gewenst zijn.