Woensdag 26 augustus 2015

Catecholaminerespons en moeheid bij de ziekte van Addison

Vermoeidheid is de belangrijkste klacht van (behandelde) Addisonpatiënten. Mogelijk hangt dit samen met een afwijkende catecholaminerespons.
Casuistiek, verschenen in Sport & Geneeskunde, 3, 2014. R. Rozenberg, A.H. van den Meiracker, E.J.G. Sijbrands, H.J. Stam, S.F.E. Praet. Trefwoorden: Addison, adrenaline, noradrenaline, inspanning, bijnier

Samenvatting

Vermoeidheid is de belangrijkste klacht van (behandelde) Addisonpatiënten. Mogelijk hangt dit samen met een afwijkende catecholaminerespons.
Twee Addisonpatiënten zonder (A) en met (B) moeheidsklachten ondergingen beide een maximale inspanningstest. In rust, op de anaerobe drempel en tijdens maximale inspanning werd de adrenaline-, noradrenaline- en lactaatconcentratie bepaald. De adrenalinerespons was afwezig in beide patiënten. De noradrenalinerespons was in patiënte A zeer uitgesproken vergeleken met patiënte B (6217 vs. 1070 pg/ml). Er was geen duidelijk verschil in lactaatspiegels. Patiënte B kreeg een proefbehandeling met een b2-agonist (salbutamol 300 mcg subcutaan) waarop zij een sterke orthostatische hypotensie ontwikkelde.
Deze case studie suggereert dat moeheid bij Addisonpatiënten mogelijk wordt veroorzaakt door een relatief geringe noradrenalinerespons tijdens inspanning. Indien noradrenaline het adrenalinetekort zou kunnen compenseren, dan kan een b2-agonist een zinvolle aanvulling van de suppletietherapie zijn. Deze uitbreiding van de behandeling bleek echter ongeschikt, doordat het een sterke orthostatische hypotensie veroorzaakte.

Inleiding

De ziekte van Addison is een zeldzame aandoening waarbij de hormoonproductie in de bijnierschors gestoord is. Het aantal patiënten wordt geschat op 3-10 per 100.000.1 De Nederlandse vereniging voor Addison en Cushing patiënten (NVACP) gaat uit van circa 1000 patiënten in Nederland.2

De bijnierschors

De bijnier bestaat uit het bijniermerg (medulla) en de bijnierschors (cortex). De bijnierschors is verantwoordelijk voor de exclusieve productie van de hormonen aldosteron (zona glomerulosa) en cortisol (zona fasciculata). Daarnaast maakt de bijnierschors naast de gonaden ook androgenen aan (zona reticularis). Aldosteron heeft een antidiuretische werking door stimulatie van de natrium- en waterretentie in de distale tubuli van de nieren. Aldosteronspiegels stijgen tijdens inspanning als gevolg van vochtverlies.
Cortisol, ook wel het “stresshormoon” genoemd, beperkt de gevolgen van zware fysieke of mentale stress. Het stimuleert 1) het vrijmaken van energie via lipolyse, glycogenolyse en eiwitafbraak; 2) immunosuppressie en 3) versterking van het effect van catecholamines, glucagon en groeihormoon. Inspanning boven de drempel van 60% VO2max veroorzaakt een stijging van cortisolwaarden, terwijl training een stijging van de basale cortisolwaarden veroorzaakt.3

Figuur 1: Hypothetische model voor de oorzaak van verminderde inspanningscapa- citeit bij de ziekte van Addison. Het ontbreken van adrenaline bij addisonpatiënten zou de snelle glycogenolyse in de spier beperken. Hierdoor is tijdens inspanning de spier afhankelijk van de trage glycogenolyse in de lever. In ratmodellen komen de resultaten overeen met het gepresenteerd model. In menselijke studies is deze hypothese niet bevestigd.

Het bijniermerg

De in het bijniermerg geproduceerde catecholamines adrenaline en noradrenaline veroorzaken een “flight or fight” reactie. Dit is een gecombineerde actie van het endocrien systeem en het sympatisch zenuwstelsel.
Het endocriene deel van het bijniermerg is verantwoordelijk voor vrijzetting van adrenaline. De chromaffiene cellen van het bijniermerg produceren ook een kleine hoeveelheid noradrenaline, maar noradrenaline komt vooral vrij vanuit de sympathische zenuwuiteinden. De vrijmaking van adrenaline is de eerste reactie op een inspanning, vaak zelfs als anticipatie op de inspanning.

De ziekte van Addison

Wanneer de bijnierschors onvoldoende functioneert wordt dit de ziekte van Addison genoemd. De insufficiëntie kan worden veroorzaakt door infecties, tumoren, bloeding en congenitale aandoeningen, maar meestal (±70%) is auto-immuniteit de oorzaak. De ziekte kan ontstaan op elke leeftijd.1
Onbehandeld is de ziekte van Addison levensbedreigend omdat het onder andere resulteert in orthostatische hypotensie, hyperkaliëmie en hyponatriëmie door het aldosteron tekort. Het gebrek aan cortisol kan leiden tot een zogenaamde Addison crisis met ernstige hypotensie, braken, diarree en afname van het bewustzijn als gevolg van een trauma, ziekte of zware mentale stress. Een Addison crisis kan onbehandeld binnen 24 uur tot de dood lijden. Een klinisch relevant androgeen tekort is niet altijd aanwezig aangezien de androgeenproductie in de gonaden blijft bestaan. De ziekte van Addison is niet te genezen maar wel te behandelen met substitutie therapie voor aldosteron, cortisol en androgenen. Androgenen kunnen worden gesuppleerd d.m.v. het bijnierhormoon De-hydro-epi-androsteron (DHEA), een precursor van testosteron. Derhalve is androgeen suppletie voornamelijk bij mannen geïndiceerd.

Tabel 1: patiënt eigenschappen

Klachten bij behandelde addisonpatiënten

Ondanks adequate substitutie van de bijnierschorshormonen klaagt het overgrote deel (85-99%) van de patiënten over moeheid en spierzwakte.2-4 Moeheid is verreweg de meest voorkomende klacht van Addison patiënten en de belangrijkste oorzaak van de beperking van kwaliteit van leven.2
In diermodellen gaat het wegnemen van het bijniermerg gepaard met een significante daling in duuruithoudingsvermogen.5-9 Ondanks het subjectieve gevoel van moeheid laten de beschikbare kleine studies naar duur- en krachtvermogen in addisonpatiënten tegenstrijdige resultaten zien.3,10-13
Voor de onmiskenbare moeheidsklachten als gevolg van de ziekte van Addison is de oorzaak onbekend. Er zijn verschillende hypotheses voorgesteld zoals 1) elektrolytdisbalans t.g.v. de gestoorde aldosteronfunctie, 2) stoornissen in het eiwitmetabolisme, 3) geassocieerde auto-immuun aandoeningen die bij de meeste patiënten aanwezig zijn zoals hypothyreoidie of reumatische aandoeningen.14 De meest onderzochte hypothese is adrenaline deficiëntie als oorzaak van de moeheid.12,13,15

Adrenalinedeficiëntie bij addisonpatiënten

Naast de eerder genoemde endocriene effecten heeft het glucocorticosteroid cortisol ook een paracrien effect. Het in de bijnierschors geproduceerde cortisol heeft een stimulerend effect op het enzym phenyl-N-methyltransferase (PNMT), noodzakelijk voor de productie van adrenaline uit noadrenaline in de medullaire chromaffiene cellen.16-18 Cortisolsuppletietherapie herstelt de endocriene functie in addisonpatiënten, maar resulteert niet in een voldoende hoge cortisolspiegel in het bijniermerg om een normale PNMT-functie en dus normale adrenalinespiegels te induceren.3,10,15,16,18
Er wordt aangenomen dat het nagenoeg volledig ontbreken van adrenaline bij addisonpatiënten deels wordt gecompenseerd door noradrenalinevrijzetting uit de sympathische zenuwen. De productie van noradrenaline lijkt normaal te verlopen bij de ziekte van Addison.3,10,15,16,18
Het ontbreken van adrenaline in dierstudies resulteert in een afname van de b2-geinduceerde glycogenolyse in de spieren met als gevolg lagere lactaatwaarden en een verminderd duuruithoudingsvermogen (figuur 1).5-9,19,20 De b2-receptor is gevoeliger voor adrenaline dan voor noradrenaline. In, ratten kan noradrenaline de reductie in b2-stimulatie niet compenseren. In het beperkt beschikbaar menselijk onderzoek is de verminderde spier glycogenolysecapaciteit niet bevestigd, wel zijn verlaagde glucose- en lactaatspiegels gemeten tijdens inspanning bij addisonpatiënten.3,10-12,15 Een belangrijk verschil met de dierstudies is dat bij de humaan onderzoek geen spierglycogeedepletie protocol is gebruikt tijdens de inspanningstest (inspanningsduur 2-3 uur).
In dierstudies is gebleken dat de verminderde inspanningscapaciteit volledig normaliseert door toediening van adrenaline tijdens inspanning. Deze resultaten suggereren behandelmogelijkheden voor addisonpatiënten met een b2-agonist zoals salbutamol.

Grafiek 1: Adrenaline respons in patiënte A (onderbroken lijn) en patiënte B (ononderbroken lijn). De grijze lijnen vertegenwoordigen de boven- en ondergrens van de adrenaline spiegel in rust, matig intensieve en maximale inspanning van het ziekenhuislaboratorium.

Onderzoeksopzet

Hypothese

Deze casestudie heeft als hypothese dat een verschil in adrenalinerespons tijdens inspanning verantwoordelijk is voor een verschil in subjectieve moeheid bij addisonpatiënten. Om de hypothese te testen werden de adrenalinespiegels tijdens inspanning van een addisonpatiënte met subjectief uitgesproken chronische vermoeidheidsklachten vergeleken met een patiënte zonder klachten. Daarnaast werden de glucose en lactaatspiegels en de prestaties op de inspanningstest vergeleken.

Grafiek 2: Noradrenaline respons in patiënte A (onderbroken lijn) en patiënte B (ononderbroken lijn). De grijze lijnen vertegenwoordigen de boven- en ondergrens van de adrenaline spiegel in rust, matig intensieve en maximale inspanning van het ziekenhuislaboratorium.

Methoden

Een addisonpatiënte met de typische moeheidsklachten (patiënte B) werd vergeleken met een addisonpatiënte zonder klachten (patiënte A). Patiënte A meldde zich als vrijwilliger aan na een oproep door de Nederlandse vereniging voor Addison en Cushing patiënten (NVACP). Patiënte B consulteerde in een eerder stadium een sportarts in verband inspanningsintolerantie, chronische vermoeidheid en frequente onwelwordingen na inspanning. De karakteristieken van beide patiënten staan in tabel 1.
Beide patiënten ondergingen een inspanningstest op een fietsergometer met meting van zuurstofopname, ECG en bloeddruk. In rust, op het omslagpunt en tijdens maximale inspanning werd een veneuze bloedstaal afgenomen. In het plasma werden de adrenaline-, noradrenaline- (volgens de methode beschreven door Van der Hoorn22) en lactaatconcentraties bepaald.

Resultaten

De resultaten van de inspanningstesten staan vermeld in tabel 2. De adrenalinerespons is in beide patiënten vrijwel afwezig (grafiek 1). De noradrenalinerespons is uitgesproken in patiënt B, alle waarden bevinden zich boven de referentiewaarden, terwijl de noradrenaline respons van patiënte A verlaagd is (grafiek 2).
De maximale lactaatwaarden zijn in beide patiënten vergelijkbaar en laag in relatie tot referentiewaarden bij gezonden (grafiek 3).
Na de inspanningstest daalde de bloeddruk sterk in patiënte B met als gevolg collapsneiging. Vanwege deze orthostatische hypotensie reactie werd in beide patiënten een kanteltafeltest uitgevoerd. Dit resulteerde in orthostatische hypotensie bij patiënte B, maar niet bij patiënte A. Ook voor en na de kanteltafeltest werden minimale adrenalinespiegels in beide patiënten gemeten. De noradrenalinespiegels waren net als tijdens inspanning hoger tijdens de kanteltafeltest in patiënte A (van 621 naar 1040 pg/ml) vergeleken met patiënte B (van 418 naar 772 pg/ml). De plasma renine concentratie verdubbelde zoals beschreven in wetenschappelijk onderzoek bij gezonden23 na de kanteltafeltest in beide patiënten (A: van 10,9 naar 20,2 mU/L; B: van 12,7 naar 26,4 mU/L).

Tabel 2: resultaten van de inspanningstest

Discussie

Inspanningscapaciteit

Zoals verwacht is de aerobe capaciteit van patiënte A zonder klachten goed en ligt, passend bij de trainingsbelasting, beduidend boven het gemiddelde. Echter, ook de conditie van patiënte B is bovengemiddeld ondanks het subjectieve gevoel van verminderde spierkracht. Dit komt overeen met de resultaten in de literatuur waarbij ook geen verminderde inspanningscapaciteit kon worden aangetoond in bij addisonpatiënten.3-10,13

Grafiek 3: Veneus lactaat respons in patient A (onderbroken lijn) en patient B (ononderbroken lijn). De grijze lijnen vertegenwoordigen de boven- en ondergrens van de adrenaline spiegel in rust, matig intensieve en maximale inspanning van het laboratorium. Om technische redenen kon bij patiënt A geen lactaat in rust worden bepaald.

Catecholaminerespons

De resultaten van de onderzochte patiënten bevestigen de hypothese niet: er is geen verschil in plasma adrenaline concentratie tussen de patiënt met en zonder inspanningsintolerantie en vermoeidheidsklachten, in beide gevallen is de adrenalinespiegel minimaal.
Toch is de catecholaminerespons niet vergelijkbaar in beide patiënten. De noradrenalineconcentratie tijdens maximale inspanning bij patiënte A is duidelijk hoger dan bij patiënte B (6217 vs 1070 pg/ml). Resultaten in de literatuur beschrijven noradrenalinespiegels tijdens maximale inspanning van rond de 1500 – 3500 pg/ml in gezonde proefpersonen [24-28].24-28 Ook onderzoek in addisonpatiënten laat vergelijkbare waarden zien.10,12,15,21,29 Mogelijk is patiënte A effectiever in het compenseren van het adrenalinetekort tijdens inspanning met noradrenaline. Volgens het voorgestelde model (figuur 1) zijn in dat geval hogere lacaatwaarden te verwachten door de toegenomen b2 activiteit. In deze case-studie konden we dat niet bevestigen. De gevoeligheid van verschillende weefsels voor de catecholamines is niet onderzocht.

Orthostatische hypotensie

Orthostatische hypotensie door het aldosterontekort is een bekend symptoom van onbehandelde addisonpatiënten. De aldosteronsuppletie middels fludrocortison was blijkens de additionele renine en ACTH bepaling in patiënte B adequaat ten tijde van de inspannings- en kanteltafeltest. De orthostatische hypotensie na inspanning bij patiënte B zou te wijten kunnen zijn aan de minder uitgesproken noradrenalinerespons op inspanning in vergelijking met patiënte A. De werking van noradrenaline bestaat naast positieve inotrope effecten ook uit vasoconstrictie via stimulatie van alfa1-adenerge receptoren. De noradrenalinespiegel tijdens herstel is echter niet onderzocht. Bij de kanteltafeltest was de stijging in noradrenaline spiegel in beide patiënten vergelijkbaar, doch absolute waarden bleken opnieuw lager in patiënte B.

Conclusie

Deze casestudie laat zien dat er geen adrenalinestijging tijdens inspanning optreedt bij addisonpatienten met en zonder inspanningsintolerantie en moeheidsklachten. Een verschil in inspanningsgeïnduceerde adrenalinerespons lijkt dus niet de oorzaak van veel gerapporteerde moeheid en inspanningsbeperking bij de ziekte van Addison. Wel werd een veel sterkere noradrenalinerespons tijdens inspanning gezien in de addisonpatiënte zonder klachten. Mogelijk kan een sterke noradrenalinerespons het gebrek aan adrenaline tijdens inspanning compenseren. Om deze hypothese te onderzoeken is een uitgebreide studie met nauwkeurig gematchte addisonpatiënten met en zonder klachten nodig. Als de afwijkende catecholaminerespons in addisonpatiënten als oorzaak van de klachten kan worden geïdentificeerd, zoals in diermodellen, zou catecholaminesuppletie wellicht een behandelmogelijkheid zijn. Echter, een off-label proefbehandeling met een b2-agonist (i.c. salbutamol opgetitreerd tot 300 mcg s.c.) veroorzaakte bij patiënte B een dusdanige orthostatische hypotensie, dat b2-agonisten bij deze patiënte ongeschikt blijken om te combineren met inspanning. Deze bijwerking werd gemeld aan het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb. Daarnaast kan een parenterale b2-agonist hypokaliaemie veroorzaken [30].

Referenties

  1. Laureti, S., et al., Is the prevalence of Addison’s disease underestimated? J Clin Endocrinol Metab, 1999. 84(5): p. 1762.
  2. Heijmans M.J.W.M. and Rijken P.M., De impact van de ziekte van Addison, het syndroom van Cushing of AGS op het dagelijks leven en de zorg – een onderzoek vanuit patiëntenperspectief. NIVEL, 2006.
  3. Green-Golan, L., et al., Patients with classic congenital adrenal hyperplasia have decreased epinephrine reserve and defective glycemic control during prolonged moderate-intensity exercise. J Clin Endocrinol Metab, 2007. 92(8): p. 3019-24.
  4. Zelissen, P.M.J., Addison Patiënten in Nederland. Medische gegevens van het onderzoek. 1994.
  5. Yang, H.T., et al., Adrenodemedullation affects endurance but not hepatic fructose 2,6-bisphosphate. Am J Physiol, 1988. 254(4 Pt 2): p. R572-7.
  6. Yang, H.T., K.I. Carlson, and W.W. Winder, Insulin does not influence muscle glycogenolysis in adrenodemedullated exercising rats. Am J Physiol, 1987. 253(4 Pt 2): p. R535-40.
  7. Winder, W.W., et al., Epinephrine, glucose, and lactate infusion in exercising adrenodemedullated rats. J Appl Physiol, 1987. 62(4): p. 1442-7.
  8. Arnall, D.A., et al., Effect of infusing epinephrine on liver and muscle glycogenolysis during exercise in rats. Am J Physiol, 1986. 250(6 Pt 1): p. E641-9.
  9. Winder, W.W., M.L. Terry, and V.M. Mitchell, Role of plasma epinephrine in fasted exercising rats. Am J Physiol, 1985. 248(3 Pt 2): p. R302-7.
  10. Weise, M., et al., Patients with classic congenital adrenal hyperplasia have decreased epinephrine reserve and defective glucose elevation in response to high-intensity exercise. J Clin Endocrinol Metab, 2004. 89(2): p. 591-7.
  11. Volkl, T.M., et al., Obesity among children and adolescents with classic congenital adrenal hyperplasia due to 21-hydroxylase deficiency. Pediatrics, 2006. 117(1): p. e98-105.
  12. Kjaer, M., et al., Adrenaline and glycogenolysis in skeletal muscle during exercise: a study in adrenalectomised humans. J Physiol, 2000. 528 Pt 2: p. 371-8.
  13. Jakobi, J.M., et al., Quadriceps muscle function and fatigue in women with Addison’s disease. Muscle Nerve, 2001. 24(8): p. 1040-9.
  14. Kasperlik-Zaluska, A.A., et al., Association of Addison’s disease with autoimmune disorders--a long-term observation of 180 patients. Postgrad Med J, 1991. 67(793): p. 984-7.
  15. Howlett, K., et al., Effect of adrenaline on glucose kinetics during exercise in adrenalectomised humans. J Physiol, 1999. 519 Pt 3: p. 911-21.
  16. Bornstein, S.R., et al., Plasma catecholamines in patients with Addison’s disease. Clin Endocrinol (Oxf), 1995. 42(2): p. 215-8.
  17. Wurtman, R.J. and L.A. Pohorecky, Adrenocortical control of epinephrine synthesis in health and disease. Adv Metab Disord, 1971. 5: p. 53-76.
  18. Zuckerman-Levin, N., et al., The importance of adrenocortical glucocorticoids for adrenomedullary and physiological response to stress: a study in isolated glucocorticoid deficiency. J Clin Endocrinol Metab, 2001. 86(12): p. 5920-4.
  19. Carlson, K.I., et al., Epinephrine is unessential for stimulation of liver glycogenolysis during exercise. J Appl Physiol, 1985. 58(2): p. 544-8.
  20. Marker, J.C., et al., Effect of adrenodemedullation on metabolic responses to high-intensity exercise. Am J Physiol, 1986. 251(3 Pt 2): p. R552-9.
  21. Weise, M., et al., Stress dose of hydrocortisone is not beneficial in patients with classic congenital adrenal hyperplasia undergoing short-term, high-intensity exercise. J Clin Endocrinol Metab, 2004. 89(8): p. 3679-84.
  22. van der Hoorn, F.A., et al., Determination of catecholamines in human plasma by high-performance liquid chromatography: comparison between a new method with fluorescence detection and an established method with electrochemical detection. J Chromatogr, 1989. 487(1): p. 17-28.
  23. Oparil, S., et al., Role of renin in acute postural homeostasis. Circulation, 1970. 41(1): p. 89-95.
  24. Chwalbinska-Moneta, J., et al., Early effects of short-term endurance training on hormonal responses to graded exercise. J Physiol Pharmacol, 2005. 56(1): p. 87-99.
  25. Berkin, K.E., et al., Circulating adrenaline and noradrenaline concentrations during exercise in patients with exercise induced asthma and normal subjects. Thorax, 1988. 43(4): p. 295-9.
  26. Khoo, E.Y., et al., Effects of exenatide on circulating glucose, insulin, glucagon, cortisol and catecholamines in healthy volunteers during exercise. Diabetologia, 2010. 53(1): p. 139-43.
  27. Bracken, R.M., D.M. Linnane, and S. Brooks, Plasma catecholamine and nephrine responses to brief intermittent maximal intensity exercise. Amino Acids, 2009. 36(2): p. 209-17.
  28. Bracken, R.M., D.M. Linnane, and S. Brooks, Alkalosis and the plasma catecholamine response to high-intensity exercise in man. Med Sci Sports Exerc, 2005. 37(2): p. 227-33.
  29. Mannelli, M., et al., In vivo evidence that endogenous dopamine modulates sympathetic activity in man. Hypertension, 1999. 34(3): p. 398-402.
  30. Spector, S.L., Adverse reactions associated with parenteral beta agonists: serum potassium changes. N Engl Reg Allergy Proc, 1987. 8(5): p. 317-21.
  31. Malek, M.H., et al., Validity of VO2max equations for aerobically trained males and females. Med Sci Sports Exerc, 2004. 36(8): p. 1427-32.