Vrijdag 31 juli 2015
Een 16-jarige wielrenner heeft een claviculafractuur opgelopen. Deze jongen is kandidaat voor de jeugdopleiding van een zeer bekende wielerploeg. Hij moet zich definitief bewijzen in een driedaagse wedstrijd die over twee weken plaatsvindt. In eerste instantie wordt de jongen op de EHBO van een naburig ziekenhuis gezien door een orthopedisch chirurg, die conservatieve behandeling door middel van een ranselverband adviseert. De trainer is boos en dringt aan op een second opinion bij een orthopedisch chirurg in België, van wie bekend is dat hij claviculafracturen opereert. De trainer meent dat hierdoor een sneller herstel mogelijk is, zodat de renner nog aan de belangrijke wedstrijd kan meedoen. Hij stuurt hem naar u om deze verwijzing ‘even te regelen’, want u bent als arts betrokken bij de begeleiding van de jongen. De ouders twijfelen. De vader stelt zich op als de manager van de zoon, de moeder is met name ongerust.. De centrale vraag ‘Wanneer ben je bezig met ‘goed doen’ en ‘niet schaden’?’ is door diverse deskundigen vanuit de eigen professie beantwoord. Uit de reacties van de deskundigen wordt duidelijk dat diverse artikelen uit de ‘Richtlijnen voor artsen omtrent het sportmedisch handelen’ in deze casus een rol spelen. Met name de richtlijnen uit ‘Categorie 2: Aspecten in relatie tot de patiënt’ komen sterk naar voren. Een conservatief beleid lijkt bij dit letsel onder deze omstandigheden de beste keuze.